Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
- op 30 oktober 2019 een e-mailbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 31 oktober 2019 een e-mailbericht van diezelfde datum.
- dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 3.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- dat de man met ingang van 1 januari 2020 aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 2.475,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- voor de periode tot 1 januari 2020 tot € 2.030,- bruto per maand en
- na 1 januari 2020 tot € 1.497,- bruto per maand en voorts
- met bepaling van een jaarlijkse afname van 10% van de alsdan geldende bijdrage, met ingang van 1 januari 2021, althans een bijdrage aan zodanige beperkende en/of afbouwende voorwaarden te verbinden als het hof juist acht.
€ 2.245,- per maand vanaf 1 januari 2020, met inachtneming van hetgeen de vrouw daaromtrent in dit verweerschrift naar voren heeft gebracht en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog naar voren zal brengen.
Behoefte
- bij het bepalen van het inkomen tijdens het huwelijk van partijen had rekening gehouden moeten worden met de door de man onverplicht betaalde bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de zoon van de vrouw begroot op € 437,- per maand;
- de welstand tijdens het huwelijk was niet zo hoog als de vrouw suggereert. De door haar opgevoerde premie ziektekosten is te hoog, evenals de huur van € 1.000,-. De ziektekostenpremie moet op een bedrag van € 120,- worden gesteld, de huur op € 850,- per maand.
€ 2.638,- per maand. Het hof begroot de bruto behoefte dan op € 4.544,- per maand.
Behoeftigheid
inclusiefvakantiegeld heeft gesteld op € 1.500,- per maand, ofwel
€ 18.000,- per jaar. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij voormeld inkomen niet verdient, maar zij heeft daaraan in hoger beroep geen concrete consequenties verbonden. Het hof zal derhalve met ingang van 1 januari 2020 uitgaan van het door de rechtbank bepaalde fictieve inkomen van de vrouw.
Draagkracht
- over de periode tot 1 januari 2020 heeft de rechtbank de premie Zorgverzekeringswet (ZVW) alleen over het arbeidsinkomen berekend in plaats van rekening te houden met de door de man zelf te betalen premie ZVW. Over de periode na 1 januari 2020 moet eveneens nog rekening worden gehouden met de door de man zelf te betalen premie ZVW;
- gelet op zijn leeftijd en gezondheid is een kostenpost van € 300,- per maand aan huishoudelijke hulp juist en verdedigbaar. Deze post - die de werkelijke kosten nog niet eens dekt - moet bij de berekening van de draagkracht van de man alsnog in aanmerking worden genomen;
- de man heeft mede als gevolg van zijn gevorderde leeftijd bestendige, door hem zelf betaalde en niet vergoede ziektekosten van € 142,- per maand, onder meer vanwege een oogaandoening. Met deze lasten moet alsnog rekening worden gehouden.
Periode van 15 mei 2019 tot 1 januari 2020
€ 15.456,- per jaar.
Periode met ingang van 1 januari 2020
Afbouw alimentatie
- het staat geenszins vast dat de man in de nabije toekomst lagere pensioeninkomsten zal hebben;
- de man heeft bewust gekozen voor jaarlijks gedeeltelijke afkoop van zijn lijfrentekapitaal in plaats van een vaste (lagere) uitkering van lijfrentetermijnen gedurende de rest van zijn leven. Een tegenvallend of negatief rendement komt derhalve voor zijn eigen rekening en risico;
- het staat de man altijd vrij bij een wijzing van omstandigheden een verzoek tot vermindering van de partneralimentatie in te dienen.