ECLI:NL:GHDHA:2019:3682

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
2200091319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake poging tot diefstal en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot diefstal en een diefstal. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, maar het hof heeft besloten tot een andere bewezenverklaring en een aanpassing van de straf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 januari 2017 te Vierpolders, gemeente Brielle, heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand met de intentie om goederen te stelen. Daarnaast heeft de verdachte op 10 november 2017 een bedrag van 1340 euro weggenomen, dat toebehoorde aan een ander. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder opgemerkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf bepaald op 6 weken, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000913-19
Parketnummer: 10-246643-18
Datum uitspraak: 20 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 december 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 9 januari 2017, te Vierpolders, gemeente Brielle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meerdere goederen van zijn gading en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, naar binnen is gegaan in het bedrijfspand van die [slachtoffer 1] en/of vervolgens zoekend heeft rondgelopen en hierbij laden heeft doorzocht en/of in een jaszak heeft gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 10 november 2017, te Vierpolders, gemeente Brielle, 1340 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2 bedrijf] en/of [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en andere beslissingen nemen ten aanzien van de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 9 januari 2017, te Vierpolders, gemeente Brielle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meerdere goederen van zijn gading en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], naar binnen is gegaan in het bedrijfspand van die [slachtoffer 1] en vervolgens zoekend heeft rondgelopen en hierbij laden heeft doorzocht en in een jaszak heeft gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 10 november 2017, te Vierpolders, gemeente Brielle, een hoeveelheid geld, dat geheel toebehoorde aan [slachtoffer 2 bedrijf] en/of [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

poging tot diefstal.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal insluipingen, telkens met de bedoeling iets van waarde te stelen. Het is hem in één geval ook gelukt een - grote - som geld te stelen. Door aldus te handelen heeft de verdachte aangetoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander en heeft hij tot schade van anderen voorrang gegeven aan de vervulling van zijn eigen behoeftes. Het hof overweegt daarbij dat de verdachte – met name in het geval van de bewezenverklaarde poging tot diefstal – op brutale wijze ook de privésfeer van de aangever is binnengedrongen aangezien de bedrijfsruimte waar de verdachte zocht naar iets van zijn gading zich naast de woning van aangever bevindt. Feiten als onderhavige zorgen tevens voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies d.d. 12 februari 2019, waaruit geen verzachtende omstandigheden zijn gebleken.
De door de advocaat-generaal gevorderde en door de politierechter opgelegde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan in het bijzonder de aard en ernst van de feiten.
Het hof is - alles afwegende en mede gelet op de richtlijn van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. D.M. Thierry en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2019.
Mr. A.F. Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.