ECLI:NL:GHDHA:2019:3614

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
200.261.181/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek tot uitbreiding omgangsregeling tussen vader en kinderen tijdens vakanties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, zodat de kinderen meer tijd bij de vader zouden doorbrengen tijdens vakanties en nationale feestdagen. De vader, die de minderjarigen erkend heeft, voerde aan dat hij niet in staat was om de voorgestelde regeling te realiseren vanwege zijn werkverplichtingen en het aantal beschikbare vakantiedagen. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de affectieve relatie tussen partijen en de huidige omgangsregeling die door de rechtbank was vastgesteld. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarigen is om meer tijd met hun vader door te brengen, maar dat de voorgestelde regeling niet haalbaar was gezien de werkverplichtingen van de vader. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader zullen zijn op bepaalde weekenden en tijdens de zomervakantie. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.261.181/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 15-907
zaaknummer rechtbank : C/09/482439
beschikking van de meervoudige kamer van 27 november 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Hoste te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 juni 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 7 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht van 8 oktober 2019 van de zijde van de moeder, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van 9 oktober 2019 van de zijde van de vader, met bijlage, ingekomen op 10 oktober 2019.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige 1] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de raad ter zitting niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
3.3
Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), geboren [in] 2010 te [geboorteplaats]
(hierna gezamenlijk: de minderjarigen).
3.4
De vader heeft de minderjarigen erkend.
3.5
De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarigen
belast.
3.6
De minderjarigen verblijven bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft, voor zover thans van belang, de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vastgesteld die aldus luidt dat de minderjarigen met ingang van 29 maart 2019 bij de vader zullen zijn:
- eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag na het werk van de vader (circa 17.15 uur) tot zondag 17.00 uur,
- gedurende de zomervakantie drie aaneengesloten weken, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen of dat gedurende de eerste of de laatste drie weken van de vakantie zal zijn;
- Tweede Paasdag, Tweede Kerstdag, één extra dag in het omgangsweekend volgend op Koningsdag en één extra dag in het omgangsweekend in de herfstvakantie;
waarbij de vader de minderjarigen bij de moeder ophaalt en thuisbrengt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking en zij verzoekt het hof om – uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de vakanties en nationale feestdagen te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de minderjarigen de helft van de zomervakantie, de eerste week van de kerstvakantie, de helft van de voorjaarsvakantie en de helft van de meivakantie bij de vader zullen zijn, waarbij de vader de minderjarigen bij de moeder ophaalt en terugbrengt;
- te bepalen dat de minderjarigen op de volgende feestdagen van 9.00 uur tot 19.00 uur bij de vader zullen zijn, te weten Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koningsdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en Tweede Kerstdag,
waarbij de vader de minderjarigen ophaalt en terugbrengt;
de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.3
Het verweer van de vader strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van de moeder in haar verzoek dan wel het verzoek af te wijzen alsmede bekrachtiging van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof (naar het hof begrijpt:) bij wijze van incidenteel appel de moeder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten aan de zijde van de man.

5.De motivering van de beslissing

Omgangsregeling
5.1
De moeder stelt in haar verzoekschrift, zoals aangevuld ter zitting, het volgende. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het niet in het belang van de minderjarigen is om te bepalen dat zij de helft van alle schoolvakanties bij de vader zullen verblijven. De minderjarigen geven zelf aan dat zij hun vader graag meer willen zien. De moeder zou graag zien dat de vader hen tegemoet komt. De moeder doet dit verzoek vooral voor de kinderen. Het gaat met name om extra omgang tijdens de vakanties en niet zozeer om extra doordeweekse omgang. Op dit moment heeft de moeder een bijstandsuitkering, maar als zij straks weer aan het werk gaat, dan wil zij niet wederom een gang naar de rechter hoeven maken. De onderbouwing door de vader van zijn stelling dat hij een gebrek heeft aan vakantiedagen en hij een verdeling bij helfte niet kan waarmaken, heeft de moeder betwist en de vader heeft dit op geen enkele wijze aangetoond. De rechtbank is te lichtvaardig tot dit oordeel gekomen. De vader moet prima in staat zijn om de vakanties bij helfte te delen. De vader heeft naar eigen zeggen 26 vakantiedagen en dan past de verdeling zoals de moeder voorstaat precies. Het is in het belang van de minderjarigen dat zij ook de helft van de nationale feestdagen bij de vader zijn. Daarvoor behoeft de vader immers geen vakantiedagen op te nemen.
5.2
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, het volgende aan. Hoewel de moeder zich in eerste instantie tegen de omgang tussen de vader en de minderjarigen heeft verzet, vraagt zij nu een uitgebreidere omgangsregeling. Dit bevreemdt de vader. De vader realiseert zich dat een verdeling van de vakantie- en feestdagen bij helfte in het belang van de minderjarigen kan zijn. In dit geval is hij niet in staat om de minderjarigen de helft van alle vakanties op te vangen. De vader werkt fulltime in een autogarage. Deze garage is in principe altijd geopend, behalve op nationale feestdagen. De vader heeft 26 vakantiedagen per jaar en hij moet deze aanwenden om de huidige regeling te kunnen waarmaken en daarnaast nog enkele reservedagen over te houden voor onverwachte zaken. Hij heeft reeds drie aaneengesloten weken in de zomervakantie, en extra dagen in de herfstvakantie en rondom Koningsdag. Het inkomen dat hij genereert, heeft hij nodig om aan zijn alimentatieverplichting te kunnen voldoen. Onbetaald verlof nemen, zoals de moeder suggereert, is niet mogelijk en niet wenselijk. Een uitbreiding van de omgangsregeling zou betekenen dat de vader externe opvang zou moeten regelen en dat levert geen extra contact met de minderjarigen op. Daarbij komt dat de moeder nu een bijstandsuitkering geniet en geen werk heeft, zodat zij wel in staat is om de overige vrije dagen op te vangen. De vader zorgt voor het vervoer van de kinderen. Het is niet zo dat hij onder zijn verantwoordelijkheden wil uitkomen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Gebleken is dat beide partijen zich realiseren dat het in het belang van de minderjarigen is omgang met hun vader te hebben. De minderjarigen vragen ook zelf nadrukkelijk om meer bij hun vader te zijn. Overleg tussen partijen en het volgen van het traject Ouderschap Blijft heeft niet geleid tot structureel meer omgang tussen de vader en de minderjarigen. Hoewel het hof het in het belang van de minderjarigen acht dat zij meer tijd met hun vader doorbrengen, stelt het hof zich, evenals de rechtbank, op het standpunt dat het niet in hun belang is om omgang met de vader te bepalen op momenten dat hij zelf niet thuis aanwezig kan zijn, omdat hij verplichtingen voor zijn werk heeft. Gebleken is ook dat een uitbreiding van de omgangsregeling met momenten gedurende de week niet haalbaar is voor partijen gezien de afstand tussen de woonplaats van de vader en de moeder. De vader heeft, door de moeder onbetwist, gesteld dat hij de beschikking heeft over 26 vakantiedagen per jaar. Het hof is van oordeel dat niet van de vader kan worden gevergd dat hij al deze vakantiedagen gebruikt ten behoeve van de omgangsregeling met de minderjarigen omdat hij ook enkele dagen dient over te houden voor onvoorziene omstandigheden. Ter zitting heeft de vader toegezegd dat hij zijn best zal doen om extra dagen toe te voegen aan de bestaande omgangsregeling. Dit heeft ter zitting concreet geresulteerd in de toezegging dat de vader de omgang in het weekend van 3, 4 en 5 januari 2020 uitbreidt in die zin dat hij de minderjarigen op 3 januari al in de ochtend zal ophalen in plaats van om 17.15 uur, en ook dat hij met Kerst in 2020 een extra dag aan het omgangsweekend zal plakken, zoals dit nu al gebeurt in de herfstvakantie.
Proceskosten
5.4
Met betrekking tot zijn incidentele verzoek voert de vader het volgende aan. Er is evident sprake van dat de moeder de vader nodeloos in rechte betrekt. Partijen hebben een zeer langdurige procedure gevoerd bij de rechtbank en zij zijn tweemaal naar Ouderschap Blijft verwezen, waarbij eenmaal een raadsonderzoek is gelast. De vader wordt nu voor een ‘kleine wijziging’ geconfronteerd met hoge proceskosten nu hij niet meer in aanmerking komt voor een toevoeging. De moeder heeft in het geheel geen proceskosten. De vader acht het redelijk dat de moeder hem tegemoet komt in de kosten.
5.5
Het verweer van de moeder ter zitting strekt tot afwijzing van het verzoek van de vader ten aanzien van de proceskostenveroordeling. Deze hoger beroepsprocedure is niet volkomen onnodig, zoals de vader stelt. Immers, de puntjes dienen op de i gezet te worden en het is partijen ondanks alle inspanningen niet gelukt dat in onderling overleg te doen.
5.6
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure acht het hof het niet aangewezen dat een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Hetgeen de vader aanvoert is onvoldoende om hiervan af te wijken. Het hof zal de proceskosten in het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.7
Vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de omgangsregeling, en, in zoverre opnieuw beschikkende,
bepaalt dat de minderjarigen bij de vader zullen zijn:
- eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag na het werk van de vader (circa 17.15 uur) tot zondag 17.00 uur,
- gedurende de zomervakantie drie aaneengesloten weken, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen of dat gedurende de eerste of de laatste drie weken van de vakantie zal zijn;
- Tweede Paasdag, Tweede Kerstdag, één extra dag in het omgangsweekend volgend op Koningsdag en één extra dag in het omgangsweekend in de herfstvakantie;
- van vrijdag 3 januari 2020 in de ochtend tot en met zondag 5 januari 2020 om 17.00 uur;
- met Kerst 2020 één extra omgangsdag in het omgangsweekend van de vader;
een en ander met inachtneming van het overwogene in rechtsoverweging 5.4.
waarbij de vader de minderjarigen bij de moeder ophaalt en thuisbrengt.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, A.A.F. Donders en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier en is op 27 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.