In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in PI Dordrecht, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een van zijn kinderen. Hij werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn tweejarige dochter op 25 december 2017, waarbij hij haar met een stanleymes in de hals snijdde. De rechtbank had hem in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal ging in hoger beroep tegen deze straf en vorderde een gevangenisstraf van vijf jaar met terbeschikkingstelling (TBS) en dwangverpleging.
Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict onder invloed van alcohol verkeerde en dat zijn handelen voortvloeide uit een ruzie met zijn partner. De ernst van het feit, de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, en het risico op herhaling waren belangrijke overwegingen voor het hof. De deskundigen hadden geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, maar het hof oordeelde dat dit onvoldoende waarborgen bood voor een effectieve behandeling. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte ter beschikking te stellen met dwangverpleging, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.