ECLI:NL:GHDHA:2019:354

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
200.246.383/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake kinderalimentatie en betalingsachterstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 september 2018, waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld over de executie van een beschikking betreffende kinderalimentatie. De man heeft betoogd dat hij aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake is van een betalingsachterstand. De vrouw heeft echter gesteld dat er een aanzienlijke betalingsachterstand is ontstaan en heeft de man aangesproken op zijn verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de man op een inzichtelijke wijze de kinderalimentatie had moeten voldoen en dat de gevolgen van het nalaten daarvan voor zijn risico komen. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen en dat de man niet heeft aangetoond dat hij in een financiële noodtoestand verkeert. De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en het hof heeft arrest gevraagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.246.383/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/556577 / KG ZA 18-905

Arrest van 19 februari 2019

Inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam.

Het verloop van het geding

De man is op 18 september 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 september 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
In het exploot van de dagvaarding heeft de man zijn grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw verweer gevoerd en tevens voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de man verweer gevoerd tegen het incidentele appel van de vrouw.
De vrouw heeft haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd, gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Bestreden vonnis

2. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
5.1
verbiedt de vrouw de beschikking van 18 maart 2015 van de rechtbank Noord-Holland ten uitvoer te leggen totdat in een bodemzaak onherroepelijk is beslist over de hoogte van de betalingsachterstand en/of het eventueel aan te passen maandbedrag, onder de voorwaarde dat de man, met ingang van 1 oktober 2018 per maand en uiterlijk op de 1e van elke betreffende maand de lopende alimentatieverplichting van € 163,90 en daarnaast maandelijks, eveneens met ingang van 1 oktober 2018 en uiterlijk op de 1e van de maand, een bedrag van € 350, - ten titel van aflossing voldoet aan de vrouw;
5.2
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling te voldoen, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.

Vordering man

3. De man vordert dat het dit hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man toe te wijzen, maar dan zonder voorwaarden, dan wel zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

De grieven

4. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof de grieven van de man zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
5. Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof het volgende voorop. Bij beschikking van 18 maart 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken alsmede heeft de rechtbank bepaald dat de man vanaf 29 december 2014 aan kinderalimentatie moet voldoen de somma van € 81,95 per maand per kind. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. De vrouw is voormelde beschikking - ter zake de kinderalimentatie - gaan executeren aangezien in haar visie een aanzienlijke betalingsachterstand is ontstaan. De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat het de vrouw wordt verboden om de beschikking van 18 maart 2015 te executeren. De vordering van de man is door de voorzieningenrechter slechts gedeeltelijk toegewezen.
6. De man is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de man een betalingsachterstand heeft met betrekking tot de kinderalimentatie. In de visie van de man heeft hij een bedrag van € 8.700,- aan de vrouw betaald. Een bedrag van € 7.000,- heeft de man cash betaald door storting op de bankrekening van de vrouw. De meeste bedragen die de vrouw van de man aan kinderalimentatie heeft ontvangen zijn ook weer door haar teruggestort op een bedrag van € 900,- na.
7. De man is het er eveneens niet mee eens dat hij extra moet aflossen op de achterstand. In de visie van de man heeft hij alle verschuldigde kinderalimentatie voldaan.
8. De man is van mening dat de voorzieningenrechter ter zitting heeft gezegd dat hij geen oordeel zou geven over de achterstand, echter uit het bestreden vonnis volgt dat hij wel een oordeel heeft gegeven over de betalingsachterstand.
9. Door de vrouw wordt erkend dat de man – voor het uitspreken van de echtscheiding – een bedrag van € 7.000,- op haar rekening heeft gestort. Zij heeft dit bedrag aan de man teruggestort. Het bedrag kan niet aangemerkt worden als een betaling van kinderalimentatie. De vrouw is van mening dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de man een extra bedrag moet aflossen. Tot slot stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter wel een oordeel zou geven over de ontstane achterstand met betrekking tot de kinderalimentatie. De vrouw verwijst naar een brief van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2018 gericht aan de advocaat van de man.
10. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen en neemt deze gronden over. Van de man had verlangd mogen worden dat hij op een inzichtelijke wijze de kinderalimentatie had voldaan. De gevolgen van het nalaten daarvan komen voor zijn risico. De stelling van de man dat het bedrag van € 7.000,- moet worden aangemerkt als het voldoen van kinderalimentatie, acht het hof niet geloofwaardig. Op het moment dat het bedrag van € 7.000,- door de man op de rekening van de vrouw werd gestort, waren partijen nog getrouwd en voorts stond niet in rechte vast welk bedrag de man aan kinderalimentatie moest voldoen. De voorzieningenrechter heeft zich weldegelijk een oordeel kunnen vormen over de hoogte van de betalingsachterstand. Op een redelijk eenvoudige wijze was de hoogte van de betalingsachterstand vast te stellen. Dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man naast de maandelijkse betaling van de kinderalimentatie een extra bedrag moet voldoen, is eveneens terecht aangezien er een aanzienlijke betalingsachterstand is en de man niet heeft aangetoond dat hij door de betaling in een financiële noodtoestand komt te verkeren. De grieven van de man treffen derhalve geen doel. Het hof komt dan ook niet toe aan het voorwaardelijk incidentele appel van de vrouw.

Proceskosten

11. Gezien het feit dat het geschil zich voordoet tussen ex-echtgenoten, zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 september 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, F. Ibili, R.L.M.C. Janssen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.