ECLI:NL:GHDHA:2019:353

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
200.244.392/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot straatverbod in kort geding tussen vader en broer van moeder

In deze zaak heeft de vader van twee minderjarige kinderen een kort geding aangespannen tegen de broer van de moeder, met het verzoek om een straatverbod. De vader vorderde dit verbod omdat hij vreesde dat de broer, die eerder betrokken was bij een strafzaak, een bedreiging zou vormen voor de kinderen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam had eerder de eis van de vader afgewezen, waarop de vader in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de broer sinds oktober 2018 regelmatig contact heeft met de kinderen en dat zij zich goed ontwikkelen zonder angst voor hem. Het hof oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het opleggen van een contactverbod, aangezien de kinderen geen negatieve gevolgen ondervinden van het contact met hun oom. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van de vader af, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.392/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/553321/ KG ZA 18-711

Arrest van 23 januari 2019

inzake

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
nader te noemen: [de vader] ,
advocaat: mr. K. Kuster te Rotterdam,
tegen:

[de broer van moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
nader te noemen: [de broer van moeder] ,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.

Het geding

[de vader] is bij exploit van 10 augustus 2018 in appel gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam d.d. 24 juli 2018 (hierna: het bestreden vonnis), tussen partijen gewezen met [de vader] als eiser en [de broer van moeder] als gedaagde.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, de eis om een contactverbod van [de broer van moeder] jegens de kinderen van [de vader] afgewezen.
[de vader] heeft bij memorie drie grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. Hij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn afgewezen eis, kosten rechtens. Bij memorie van antwoord heeft [de broer van moeder] verweer gevoerd en om bekrachtiging van het bestreden vonnis gevraagd.
Zijdens [de vader] is op 18 december 2018 een aantal verklaringen in het geding gebracht. Zijdens [de broer van moeder] is op 2 januari 2019 een verklaring in het geding gebracht.
Op de zitting van heden hebben partijen akte overlegging van voormelde genomen en hebben zij een korte toelichting gegeven op de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de vraag of in hoger beroep nog sprake is van spoedeisend belang.
Ter zitting is mondeling uitspraak gedaan. Dit arrest vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [de vader] en mevrouw [de moeder] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun thans minderjarige kinderen
- [minderjarige een] , geboren op [in] 2010 ( [minderjarige een] ); en
- [minderjarige twee] , geboren op [in] 2014 ( [minderjarige twee] ).
[de vader] heeft tijdens de zitting van heden verklaard dat hij optreedt namens en ten behoeve van zijn minderjarige kinderen.
2. Het hof stelt vast dat [de broer van moeder] in eerste aanleg en opnieuw in hoger beroep verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat de moeder van de kinderen niet instemt met de actie van [de vader] .
3. De eisen van [de vader] in eerste aanleg en in hoger beroep zijn gegrond op zijn vrees dat contact van [de broer van moeder] met [minderjarige een] en [minderjarige twee] veel spanning zal opleveren en traumatische gevolgen zal hebben voor de kinderen als zij er achter komen dat zij contact hebben met degene die hun vader wilde laten ombrengen. [de vader] stelt dat voorkomen moet worden dat [de broer van moeder] contact kan opnemen met zijn kinderen. Daarmee is volgens [de vader] het spoedeisend belang een gegeven.
4. Ter zitting is gebleken dat het voorarrest van [de broer van moeder] in oktober 2018 is beëindigd en dat [de broer van moeder] vanaf dat moment regelmatig – bijna dagelijks - contact heeft met [minderjarige een] en [minderjarige twee] . In haar verklaringen stelt de moeder van [minderjarige een] en [minderjarige twee] dat de kinderen blij zijn [de broer van moeder] – hun oom – te zien, dat zij geen angst voor hem hebben en dat zij zich goed ontwikkelen. Zijdens [de broer van moeder] is onbestreden gesteld dat de kinderen niet worden belast met feiten die aanleiding hebben gegeven tot de strafrechtelijke procedure tegen [de broer van moeder] .
5. Het hof overweegt als volgt. Ook als in hoger beroep van het strafvonnis tegen [de broer van moeder] de feiten worden bevestigd waarop [de vader] zijn eisen grondt in het thans voorliggende kort geding (feiten die [de broer van moeder] overigens betwist), zal een in dit stadium nog op te leggen contactverbod naar redelijke inschatting niet meer het door [de vader] met zijn eisen beoogde effect bewerkstelligen. Sedert oktober 2018, derhalve al bijna vier maanden, is er al zeer regelmatig contact tussen [de broer van moeder] en de kinderen en niet of onvoldoende is aannemelijk geworden dat de vrees van [de vader] zich heeft verwezenlijkt of nog zal verwezenlijken wanneer het contact blijft voortbestaan. Daaruit volgt dat in hoger beroep geen spoedeisend belang kan worden vastgesteld.
6. Wat er ook zij van de vraag, of [de vader] kan worden ontvangen in zijn eisen namens de minderjarige kinderen nu de andere gezaghebbende ouder het niet eens is met die eisen, en hoe de aard van een kort geding procedure als rechtsmiddel om in spoedeisende situaties een voorlopige maatregel te treffen zich verhoudt tot het rechtsmiddel van art. 1:253a BW ingeval van geschillen tussen de gezaghebbende ouders, nu thans geen spoedeisend belang kan worden vastgesteld zal het hof de eisen van [de vader] afwijzen en het bestreden vonnis, voor zover aan het hof voorgelegd, bekrachtigen. De individuele grieven behoeven voor het overige geen bespreking meer.
7. Aangezien het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft ziet het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
wijst af de vorderingen van [de vader] ,
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 24 juli 2018, voor zover aan het hof voorgelegd,
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.I.M. Ydema, S.H.M. van der Heiden en E.C. Punselie, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2019 in aanwezigheid van A.D.M. Ficq als griffier.