ECLI:NL:GHDHA:2019:352
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake echtscheiding en gemeenschap van goederen met betrekking tot huwelijksboedel en schulden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een tussenvonnis en eindvonnis van de rechtbank Rotterdam in een echtscheidingsprocedure. De vrouw is op 2 maart 2018 in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw en de man zijn op 1 februari 2015 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd en de vrouw heeft op 24 september 2015 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden vonnissen de wijze van verdeling gelast van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, met betrekking tot de door de man gestelde geldleningsovereenkomst en de belastingschulden. De man heeft incidenteel appel ingesteld en vordert dat het hof de omvang van de gemeenschapsschulden vaststelt. Het hof overweegt dat de man voldoende bewijs heeft geleverd voor de geldlening en dat beide partijen draagplichtig zijn voor de belastingschulden. Het hof laat de vrouw toe tot het leveren van bewijs van haar stellingen met betrekking tot de geldleningsovereenkomst en benoemt een raadsheer-commissaris voor het getuigenverhoor. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden.