ECLI:NL:GHDHA:2019:3447

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
22-004618-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving, feitelijke aanranding en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014. De verdachte en zijn mededader hebben op 8 januari 2014 in Delft de aangeefster in haar woning van haar vrijheid beroofd. Ze hebben haar uitgekleed en foto's van haar naakte lichaam gemaakt. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de vrijheidsberoving, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor de andere feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat is verdisconteerd. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, die alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004618-14
Parketnummer: 09-753008-14
Datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 september 2015, 14 oktober 2015, 12 september 2018, 9 oktober 2019 en 23 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij en/of zijn medeverdachte op of omstreeks 08 januari 2014 te Delft ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet een doek in de mond van die [aangeefster] hebben gestopt en deze meermalen hebben aangetrokken waardoor die [aangeefster] de adem werd benomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 januari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben)/is (zijn) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet:
-de woning van die [aangeefster] binnen gedrongen en/of
-een hand over de mond en/of het gezicht van die [aangeefster] gebracht en/of
-de armen en benen van die [aangeefster] bij elkaar gebonden en/of
-die [aangeefster] aldus enige tijd in die woning hebben gehouden en/of
-de woning hebben verlaten met medeneming van de huissleutel van die [aangeefster];
3.
hij op of omstreeks 08 januari 2014 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit: - het grotendeels ontkleden van die [aangeefster] en/of
- het houden van de penis van verdachte [medeverdachte] bij en/of tegen haar vagina en/of haar gezicht en/of
- het slaan tegen en/of knijpen in haar borst(en) en/of
- het maken van foto's van het grotendeels naakte lichaam van die [aangeefster] in voornoemde situatie(s)
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van die [aangeefster] zoals omschreven in feit 1 en/of
- het slaan tegen en/of knijpen in haar borst(en);
4.
hij op of omstreeks 08 januari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [aangeefster]) in haar gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep van 29 oktober 2014 richt het namens de verdachte ingestelde hoger beroep zich niet tegen de in eerste aanleg genomen beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep met aanvulling van gronden zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing ter zake van de vordering van de benadeelde partij. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Dat de verdachte in de woning van aangeefster zou zijn geweest volgt immers alleen uit de verklaringen van aangeefster die om redenen als in de pleitnota omschreven onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Voor die verklaringen is in de visie van de verdediging bovendien geen betrouwbaar steunbewijs voorhanden. Het dossier bevat daarentegen wel aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat hij niet in de bewuste woning is geweest. In dit verband heeft de verdediging onder andere gewezen op de omstandigheid dat in de telefoon van de verdachte geen foto’s van aangeefster zijn aangetroffen, alsmede op de omstandigheid dat uit een getapt telefoongesprek blijkt dat de verdachte en de medeverdachte niet in de woning zijn geweest.
Wat aan het onderhavige incident is voorafgegaan
Op 31 december 2013 zat [dochter] (hierna ook [dochter]), dochter van de verdachte, samen met [aangeefster] (hierna ook [aangeefster]) in de taxi van de vriend van [aangeefster], [vriend] (hierna ook [vriend]) genaamd. Vanaf de achterbank nam [dochter] een foto die zij vervolgens aan de broer van [aangeefster] stuurde. Later die dag liet zij een door haar opgenomen geluidsfragment aan de familie van [aangeefster] horen. Als gevolg hiervan was in de familiekring rond [aangeefster] bekend geworden dat [aangeefster] met een voor haar familie onbekende man in de auto had gezeten.
Op 7 januari 2014 troffen voorbijgangers [dochter] overstuur aan op de Postweg te Groesbeek. Zij vertelde – kort samengevat – dat [aangeefster] en [vriend] haar die ochtend van haar scooter hadden getrokken en in een busje hadden gesleurd. Vervolgens zijn zij in het busje naar het bos gereden. In het busje hadden zij haar handen en voeten vastgebonden en haar mond afgeplakt. In het bos moest [dochter] zich uitkleden, waarna naaktfoto’s van haar waren gemaakt. Bij het maken van die foto’s hield [vriend] zijn blote piemel bij haar naakte lichaam. [aangeefster] sloeg [dochter] tegen haar hoofd. Onder dreiging van het openbaar maken van de foto’s moest [dochter] via de telefoon tegen de vader van [aangeefster] zeggen dat de man op de foto in de taxi en het geluidsfragment haar vriend was en niet de vriend van [aangeefster].
[dochter] heeft hiervan op 8 januari 2014 aangifte gedaan.
Het incident op 8 januari 2014
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of de verdachte (hierna: [verdachte]) en de medeverdachte (hierna: [medeverdachte]) op 8 januari 2014 in de woning van [aangeefster] (hierna ook: aangeefster) aan de
[adres] te Delft zijn geweest. Dat zij in de bewuste woning zijn geweest volgt uit de verklaringen van aangeefster. Die verklaringen zijn volgens de verdediging echter onvoldoende betrouwbaar en dienen mitsdien van het bewijs te worden uitgesloten. Alvorens te komen tot een oordeel over de betrouwbaarheid van die verklaringen, zal het hof eerst bezien wat de aangeefster heeft verklaard en vervolgens nagaan of voor die verklaringen (objectief) steunbewijs in het dossier voorhanden is.

Verklaringen van aangeefster [aangeefster]

Op 9 januari 2014 te 14:06 uur heeft aangeefster aangifte gedaan van een incident dat zich op 8 januari 2014 zou hebben afgespeeld in haar woning aan de [adres] te Delft. Volgens haar aangifte zou het volgende zijn gebeurd.
Op 8 januari 2014 bevond aangeefster zich in haar woning. Kort daarvoor waren haar moeder en zusje van zeven naar de Albert Heijn gegaan. Ongeveer vier minuten na hun vertrek werd bij de voordeur van de woning aangebeld. Aangeefster zag een kennis van haar, genaamd [medeverdachte], voor de deur staan. Nadat zij de voordeur had geopend, kwamen [medeverdachte] en [verdachte], die aangeefster eveneens kent, de woning binnen. [medeverdachte] sprong op aangeefster waarbij hij meteen zijn hand voor haar mond hield. Ook duwde hij haar waardoor zij op de grond viel. Vervolgens werden haar handen en voeten vastgebonden. Haar handen werden vastgebonden met een springtouw; haar voeten met “een ander iets”. In de woonkamer duwde [verdachte] een doek in de mond van aangeefster waarna hij het strak naar achteren trok. Aangeefster stikte bijna en het werd zwart voor haar ogen. [verdachte] en [medeverdachte] probeerden haar te wurgen. [medeverdachte] trok de kleren van aangeefster uit, waarna hij foto’s van haar naakte lichaam maakte. [medeverdachte] deed de rits van zijn broek open en haalde zijn penis uit zijn broek. Vervolgens hield hij zijn penis bij het gezicht en de vagina van aangeefster, terwijl [verdachte] foto’s maakte. [medeverdachte] sloeg met zijn vlakke hand op de borsten van aangeefster en kneep in haar rechterborst. [medeverdachte] sloeg aangeefster met zijn vlakke hand in haar gezicht. Die klap deed pijn. Volgens aangeefster had [medeverdachte] een handschoen aan.
Aangeefster werd naar haar slaapkamer gebracht. De doek werd uit haar mond gehaald en in de slaapkamer op de grond gegooid. [verdachte] en [medeverdachte] zochten tevergeefs de telefoon van aangeefster. Zij dreigden de door hen gemaakte foto’s op het internet te zetten als aangeefster naar de politie zou gaan. Omdat het hen niet lukte aangeefster op te sluiten in haar slaapkamer, pakten zij haar huissleutels waarna zij de woning verlieten. Nadat [verdachte] en [medeverdachte] de woning hadden verlaten, ging aangeefster door haar slaapkamerraam de galerij op. Zij zag [medeverdachte] via de trap naar beneden gaan. Aangeefster belde aan bij haar buren. Een Somalische vrouw deed open. Zij gaf aangeefster een telefoon, zodat aangeefster 112 kon bellen. Aangeefster vroeg de Somalische vrouw om foto’s van haar gezicht dat onder de bloeduitstortingen zat te maken. Dat ging echter niet, omdat de Somalische vrouw geen telefoon had waarmee foto’s gemaakt konden worden. [1]
Op 11 januari 2014 is aangeefster aangehouden. Jegens haar was de verdenking gerezen dat zij zich op 7 januari 2013 schuldig had gemaakt aan (een poging tot) wederrechtelijke vrijheidsberoving van [dochter], de dochter van de verdachte. [2]
Aangeefster heeft ook als verdachte een aantal verklaringen afgelegd. Op 19 maart 2014 te 11:06 uur is zij opnieuw als aangeefster in haar eigen zaak gehoord. Het hof stelt aan de hand van de inhoud van die verklaring vast dat die in hoofdlijnen overeenkomt met haar op 9 januari 2014 afgelegde verklaring als hiervoor weergegeven. In aanvulling daarop heeft zij verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] een tasje bij zich hadden waaruit zij het springtouw en handschoenen hadden gepakt. [3]
Het hof zal hieronder bezien of en in hoeverre de verklaringen van aangeefster steun vinden in andere (objectieve) feiten en omstandigheden.

Overige feiten en omstandigheden

In een op 10 januari 2014 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen is de situatie van de hal en de brandtrap van het flatgebouw aan [adres] te Delft geschetst. Naast de woning van aangeefster is een trappenhuis met een noodtrap. De noodtrap komt uit aan de voorzijde van het flatgebouw op een plek waar geen camerabewaking is. Het is dus mogelijk om het flatgebouw ongezien te verlaten.
In genoemd proces-verbaal is voorts gerelateerd wat is waargenomen op de camerabeelden van 8 januari 2014 van de entree en de liften van genoemd flatgebouw:
  • om 16:41:46 uur komt [medeverdachte] in beeld die op zeer korte afstand wordt gevolgd door [verdachte];
  • om 16:42:01 gaan [medeverdachte] en [verdachte] bellen op hun GSM;
  • om 16:44:21 uur komt een vrouw uit de lift met een klein meisje. De vrouw draagt een witte plastic tas met hierop een rood vierkant vlak;
  • om 16:45:22 uur heeft de vrouw een GSM in haar handen waarvan om de zoveel tijd het scherm oplicht;
  • om 16:45:48 uur komt lift A naar beneden. De deur wordt een stukje opengedaan en [medeverdachte] staat in de deuropening;
  • om 16:45:50 uur hebben de vrouw en [medeverdachte] een kort gesprek, waarna de vrouw de witte plastic tas met rode opdruk aan [medeverdachte] overhandigt;
  • om 16:45:52 uur verlaat de vrouw de flat;
  • om 17:28:04 uur komt [verdachte] uit de lift. Hij draagt op dat moment in zijn rechterhand een witte tas met een rood vlak. De tas lijkt op de tas die de vrouw eerder heeft overhandigd aan [medeverdachte];
  • om 18:09:58 uur komen de vrouw en het meisje terug bij de flat en spreken met twee politieagenten.
Het hof heeft op de printjes van de camerabeelden op blz. 272 en 273 van het dossier waargenomen dat [verdachte] de flat verlaat met in zijn hand een verfrommelde witte tas.
Om 17.27 uur kwam bij de meldkamer van de politie de 112-melding van aangeefster binnen. [5]
Naar aanleiding van die 112-melding gingen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de woning van aangeefster op de tiende verdieping van de [adres] te Delft. De woning op nummer [x] betrof de een na laatste woning aan de galerij. Naast de woning bevond zich het noodtrappenhuis. Genoemde verbalisanten zagen
dat het raam van de slaapkamer rechts naast de voordeur van de woning open stond. Zij zagen ook dat aangeefster letsel had in de vorm van bloeduitstortingen op haar gezicht, met name rondom haar ogen. De verbalisanten herkenden dit als een brilhematoom wat optreedt bij een verwurging. Verder zagen zij afdrukken in haar hals en afdrukken op de polsen van aangeefster.
Kort daarna werden de verbalisanten aangesproken door de moeder van aangeefster die samen met haar andere dochter, het zusje van aangeefster, aan kwam lopen en vroeg of haar dochter was verkracht. Op verzoek van de verbalisanten overhandigde de moeder van aangeefster de sleutels. Verbalisant [verbalisant 1] probeerde met de sleutels de voordeur te openen en constateerde dat die op het nachtslot was gedraaid. De verbalisanten bleven bij de woning teneinde te voorkomen dat iemand de woning zou betreden voordat het sporenonderzoek was uitgevoerd. Met het oog op het sporenonderzoek had aangeefster de verbalisanten gewezen op een doek die in haar mond was gestopt. Die doek zou nog in de woning liggen. [6]
Op 9 januari 2014 te 00.05 uur vond een doorzoeking in de woning aan de [adres] te Delft plaats. Tegen de rechtermuur van de slaapkamer lag een gekleurde textiele lap die vies was en gescheurd oogde. In de woonkamer lag tussen de eettafel en het kussen op de grond een gedeelte van een springtouw met daaraan één houten handvat. In het touw was een lus met een knoop zichtbaar. Voor het kussen lag een tweede handvat als afkomstig van een springtouw. [7]
Aangeefster is op 8 januari 2014 overgebracht naar het politiebureau om te worden onderzocht. Op het bureau zijn foto’s van het letsel van aangeefster gemaakt. Het betreft letsel aan haar gelaat, hals, polsen en enkels. [8]
Diezelfde dag is aangeefster door een forensisch arts onderzocht. Uit dat onderzoek bleek dat aangeefster rode puntbloedingen in het gelaat had. In beide buitenste ooghoeken was sprake van een rode verkleuring (bloeding). Volgens de arts zou het waargenomen letsel kunnen passen bij een poging tot verwurging dan wel grote druk van buitenaf op de hals. Aan de polsen en enkels van aangeefster waren rode striemen zichtbaar die zou kunnen passen bij vastbinden. In de linkerflank was een ontvelling van de huid zichtbaar van ongeveer zeven centimeter. Voorts waren op de armen en benen verscheidene rood/blauwe verkleuringen zichtbaar die zouden kunnen passen bij stevig vastpakken. [9]
Het hof heeft op de zich in het dossier bevindende digitale opnames van het letsel waargenomen dat rondom de polsen en enkels van aangeefster rode verkleuringen/ striemen te zien zijn.
Op 12 januari 2014 verklaarde de Somalische buurvrouw van aangeefster dat op 8 januari 2014 aan het eind van de middag de nieuwe buurvrouw op haar keukenraam had gebonsd. Zij had gezien dat de vrouw huilde. De vrouw had om een telefoon gevraagd zodat zij daarmee 112 kon bellen. Voorts had de vrouw haar gevraagd foto’s van haar gezicht te maken. Omdat zij echter haar mobiele telefoon aan haar dochter had uitgeleend, kon zij echter geen foto’s maken. [10]
Uit onderzoek is gebleken dat er op 8 januari 2014 veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen [medeverdachte] en het mobiele telefoonnummer van de moeder van aangeefster en het nummer van haar huistelefoon.
Om 16:41:46 uur heeft [medeverdachte] naar de vaste telefoonlijn van de moeder van aangeefster gebeld. Vlak hierna, om 16:44:08 uur heeft hij gedurende 43 seconden met het mobiele telefoonnummer van de moeder van aangeefster gebeld. Tussen 16:44:46 uur en 17:30:49 uur is er gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte]. Hij neemt echter niet op. [11]
Op 31 maart 2014 heeft de moeder van aangeefster, [moeder] (hierna: [moeder]), tegenover de politie verklaard dat zij op 8 januari 2014 meerdere keren door [medeverdachte] was gebeld met de vraag of aangeefster thuis was. Volgens [moeder] wilde [medeverdachte] de foto’s en filmpjes die van [dochter] waren gemaakt terug hebben. [moeder] moest haar woning voor een half uur verlaten, zodat [verdachte] en [medeverdachte] met aangeefster alleen konden zijn. Voorts heeft zij verklaard dat zij die dag bij de lift een springtouw, handschoenen en sleutels aan [medeverdachte] had gegeven, waarna zij samen met haar jongste dochter naar de Albert Heijn was gegaan. Zij had die handschoenen en het springtouw uit haar berging gehaald. Het springtouw en de handschoenen heeft zij niet teruggekregen. De sleutels heeft zij nog diezelfde dag van [medeverdachte] teruggekregen onder toevoeging van de woorden dat “zij hadden gedaan wat zij van plan waren”. Volgens [moeder] had aangeefster geen letsel in haar gezicht of ergens anders op haar lichaam toen zij op 8 januari 2014 uit school thuis kwam. Ook heeft zij verklaard dat aangeefster op 8 januari 2014 niet in bezit was van haar mobiele telefoon, omdat die stuk was. [12]

Verklaringen van de verdachte [verdachte]

[verdachte] heeft verklaard dat hij op 8 januari 2014 naar de bewuste woning is gegaan, omdat hij de foto’s en filmpjes van zijn dochter van aangeefster en haar vriend terug wilde hebben. Hij heeft van meet af aan ontkend in de woning van aangeefster te zijn geweest. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 13 januari 2014 heeft hij verklaard maar heel kort voor de woning van aangeefster te hebben gestaan. Nadat [verdachte] was geconfronteerd met het feit dat op camerabeelden is te zien dat hij bij het verlaten van het bewuste flatgebouw een tasje in zijn hand had, heeft hij geantwoord dat hij dat tasje altijd bij zich heeft en dat daarin handschoenen zitten om zijn schoonmaakwerkzaamheden bij McDonalds te kunnen verrichten. [13]
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 oktober 2014 heeft [verdachte] verklaard dat hij samen met [medeverdachte] met de trap naar de tiende verdieping was gelopen, omdat de lift vol was. Boven heeft [medeverdachte] de moeder van aangeefster gebeld. Omdat de moeder beneden stond, is [medeverdachte] alleen met de lift naar beneden gegaan. [verdachte] is boven gebleven, omdat hij pijn aan zijn been had.
Kort daarna is [medeverdachte] met een tasje weer naar boven gekomen. [medeverdachte] had dat tasje van de moeder van aangeefster gekregen met het verzoek dat aan [verdachte] te geven. In dat tasje zaten kleren van de kinderen van [verdachte]. Vervolgens hebben zij bij de woning van aangeefster aangebeld. Aangeefster is meteen gaan gillen; zij heeft de deur niet voor hen opengedaan. [verdachte] heeft uit boosheid aangeefster uitgescholden, waarbij hij door haar brievenbus heeft gespuugd. Op verzoek van [medeverdachte] is [verdachte] met de lift naar beneden gegaan en in de auto gaan zitten. Bij het verlaten van de lift had hij het tasje met kleren bij zich dat hij kort daarvoor van [medeverdachte] had gekregen.
Nadat hem is voorgehouden dat hij bij de politie had verklaard dat er in het tasje handschoenen voor zijn werk zaten, heeft [verdachte] het volgende verklaard:
“Dat klopt niet. Ik heb tegen de politie verklaard dat ik altijd handschoenen bij mij had voor mijn werk. Ik heb niet verklaard dat de handschoenen in dat tasje zaten. Op de vraag waarom hij bij de politie had verklaard dat er handschoenen in het tasje zaten, heeft [verdachte] geantwoord: “Ik dacht dat de politie aan mij vroeg of ik handschoenen bij mij had en niet of er handschoenen in dat tasje zaten”. [14]
Op de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2019 heeft [verdachte] in grote lijnen hetzelfde verklaard als ter terechtzitting in eerste aanleg.

Oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van aangeefster

Het hof stelt vast dat de verklaringen die aangeefster op 9 januari 2014 en 19 maart 2014 heeft afgelegd op hoofdlijnen gelijkluidend en consistent zijn. Die verklaringen vinden bovendien steun in andere (objectieve) feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is immers te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] om 16:41:46 uur het flatgebouw aan de [adres] binnengaan, terwijl zij aan het bellen zijn. Om 16:44:21 uur komt een vrouw met een klein meisje uit de lift met in haar hand een witte plastic tas met een rood vierkant vlak. Om 16:45:22 uur licht het scherm van de telefoon van de vrouw op. Enkele seconden later komt de lift naar beneden en is te zien dat de vrouw de witte plastic tas aan [medeverdachte] overhandigt en een kort gesprek met hem voert. Vervolgens verlaat de vrouw het flatgebouw. Hetgeen op de camerabeelden is waargenomen, vindt steun in de verklaringen van [moeder], de telefoongegevens en de verklaring van [verdachte] en [medeverdachte]. Uit onderzoek van de telefoongegevens is gebleken dat [medeverdachte] om 16:41:46 uur met de huistelefoon van [moeder] heeft gebeld. Om 16:44:08 uur heeft [medeverdachte] gedurende 43 seconden met het mobiele telefoonnummer van [moeder] gebeld. [moeder] heeft verklaard dat zij aan [medeverdachte] bij de lift sleutels, handschoenen en een springtouw had gegeven. Zij had het springtouw en de handschoenen uit de berging gehaald. Nadat zij de spullen aan [medeverdachte] had overhandigd, is zij samen met haar dochter naar de Albert Heijn gegaan. Zij is weggegaan, omdat [medeverdachte] en [verdachte] haar hadden gezegd dat zij de woning moest verlaten. Volgens [moeder] wilden zij de foto’s en filmpjes van [dochter] terug hebben. Dat [verdachte] en [medeverdachte] met die intentie naar de bewuste woning zijn gegaan, volgt eveneens uit de verklaringen van de verdachte. Diezelfde dag nog heeft zij haar sleutels van [medeverdachte] teruggekregen onder toevoeging van de woorden dat “zij hadden gedaan wat zij van plan waren”.
Voor de door aangeefster beschreven gang van zaken in de woning is eveneens steunbewijs in het dossier voorhanden. Het springtouw waarmee haar voeten werden vastgebonden, is tijdens de doorzoeking in de woonkamer aangetroffen.
Dat springtouw kwam uit de witte tas die [moeder] kort daarvoor aan [medeverdachte] had overhandigd. In die tas zaten ook handschoenen die [medeverdachte] volgens aangeefster had gedragen. De doek die [verdachte] in de mond van aangeefster had gestopt, is gevonden in de slaapkamer, hetgeen strookt met de verklaring van aangeefster dat die daar was weggegooid. Aangeefster heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] haar probeerden te wurgen, dat zij haar voeten en handen hadden vastgebonden en dat zij haar in haar gezicht en tegen haar borsten hadden geslagen en daarin hadden geknepen. Het door de aangeefster beschreven letsel past bij de verwondingen die zijn waargenomen door de ter plaatse gekomen verbalisanten, de forensisch arts en het hof.
Omdat het hen niet lukte om aangeefster in haar slaapkamer op te sluiten, hebben [verdachte] en [medeverdachte] de woning met medeneming van haar sleutels verlaten. Aangeefster is daarop via haar slaapkamerraam de galerij op gegaan, alwaar zij bij buren heeft aangebeld. Dit deel van haar verklaring past bij de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten. Zij zagen dat het slaapkamerraam naast de voordeur openstond. Ook constateerden zij dat de voordeur op het nachtslot was gedraaid. De Somalische buurvrouw heeft verklaard dat de nieuwe buurvrouw huilend voor haar deur stond en haar had gevraagd om een telefoon, zodat zij 112 kon bellen. Volgens de buurvrouw had aangeefster haar ook gevraagd om foto’s te maken, maar dat ging niet, omdat zij haar mobiele telefoon aan haar dochter had uitgeleend. Ook dat strookt met de verklaring van aangeefster. Om 17:27 uur is de 112-melding bij de politie binnengekomen. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] om 17:28:04 uur de lift uit komt en het flatgebouw verlaat met in zijn hand een verfrommelde witte tas. Op de beelden is niet te zien dat [medeverdachte] het flatgebouw verlaat. Ook dit past bij de verklaring van aangeefster en de bevindingen ten aanzien van de noodtrap. Aangeefster heeft immers verklaard te hebben gezien dat [medeverdachte] met de trap naar beneden is gegaan. Volgens de verbalisanten ligt die trap naast de woning van aangeefster. Via deze trap is het mogelijk om het flatgebouw ongezien te verlaten.
Nu de verklaringen van aangeefster op hoofdlijnen gelijkluidend en consistent zijn en steun vinden in (objectief) steunbewijs is het hof van oordeel dat die verklaringen voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van het betoog van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Aangeefster heeft, ook als verdachte, een groot aantal verklaringen afgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat die verklaringen op details inconsistent en tegenstrijdig zijn. In afwijking van het betoog van de verdediging dwingt deze vaststelling echter niet tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster leugenachtig of zelfs verzonnen zijn. Naast het feit dat sprake is van tijdverloop, hebben de verklaringen betrekking op voor aangeefster zeer schokkende gebeurtenissen, zodat niet kan worden uitgesloten dat haar herinneringen daaraan op details zijn vervormd of vervaagd.
Dat aangeefster een en ander samen met haar moeder in scene heeft gezet, zoals de verdediging lijkt te suggereren, acht het hof gezien de tijdlijn die op grond van objectief bewijs, te weten de camerabeelden, de telefoongegevens en de 112-melding kan worden vastgesteld, in samenhang bezien met de bevindingen tijdens de doorzoeking in de woning, het bij aangeefster waargenomen letsel en de verklaring van de Somalische buurvrouw, verre van aannemelijk geworden.
Daar staat tegenover dat [verdachte] en [medeverdachte] naar het oordeel van het hof geen plausibele verklaring voor hun drie kwartier durende aanwezigheid in het bewuste flatgebouw hebben gegeven. Wat zich naar hun verklaring in het flatgebouw zou hebben voorgedaan, past niet bij het objectief vastgestelde tijdsverloop. Daarentegen past dat tijdsverloop wel goed bij wat volgens aangeefster is gebeurd.

De DNA-bevindingen op het stuk textiel

Het hof stelt vast dat het stuk textiel waarvan de bemonstering [x] is genomen, niet meer voor eventueel nader onderzoek beschikbaar is. Op grond van de verklaring van [moeder], de moeder van aangeefster, kan worden aangenomen dat dit stuk textiel een kussenhoes van het bed van haar jongste dochter is.
De verdediging heeft betoogd dat, als er DNA van [verdachte] op het stuk textiel is aangetroffen, dat DNA daar mogelijk is gekomen door secundaire of tertiaire overdracht. Immers de partner van [verdachte] en hun kinderen hebben rond de jaarwisseling meerdere dagen in de woning van aangeefster gelogeerd en hebben mogelijk toen DNA van [verdachte] daar achtergelaten.
De verdediging heeft voorts betoogd, dat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA van [verdachte] afkomstig is, nu ook anderen, met name de zoon van [verdachte] (die naar het hof begrijpt daar ook zou hebben gelogeerd), hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel als [verdachte] heeft.
Deze laatste stelling wordt door het hof gepasseerd. Het hof verwijst in dit verband naar het NFI-rapport van
29 september 2014 en de nadere toelichting daarop van de deskundige Nagel. Op de kussenhoes is (onder meer) een autosomaal DNA-spoor (mengprofiel)aangetroffen. Zonen hebben weliswaar hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel als hun vader, maar vaders en zonen hebben geen gelijk autosomaal DNA-profiel. Het aangetroffen autosomale mengprofiel matcht volledig met dat van [verdachte], indien de daarbij gedane aannames juist zijn. De door het NFI gehanteerde aannames, te weten dat in het mengprofiel ook het profiel van aangeefster en van een onbekende vrouw (gelet op het aangetroffen profiel de moeder of de zus, vermoedelijk de zus) zit, zijn in het licht van hetgeen hiervoor ten aanzien van de feiten is beschreven, alleszins aannemelijk. Om die reden kan naar het oordeel van het hof het aangetroffen profiel gezien de matchkans van kleiner dan één op één miljard aan [verdachte] worden toegerekend. Deze conclusie baseert het hof op het onderzoek dat tot dusverre met betrekking tot het stuk textiel is gedaan.
Er is geen specifiek onderzoek op activiteitenniveau gedaan met betrekking tot de vraag of het DNA-spoor van de verdachte op het stuk textiel is terechtgekomen door secundaire of tertiaire overdracht, via de kinderen. Gelet op de aannemelijke toedracht dat de kinderen van [verdachte] enkele dagen in de woning van aangeefster hebben gelogeerd, is een dergelijke overdracht naar het oordeel van het hof niet helemaal uitgesloten. Naar het oordeel van het hof is het voorts, nu over de feitelijke gang van zaken bij bedoeld logeren weinig concrete gegevens op tafel zijn gekomen, niet erg aannemelijk dat nader onderzoek zal kunnen leiden tot dwingende conclusies ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde secundaire of tertiaire overdracht.
Een en ander brengt het hof tot de conclusie dat de DNA-bevindingen met betrekking tot het stuk textiel buiten beschouwing moeten blijven en niet moeten bijdragen aan het bewijs tegen [verdachte] en [medeverdachte].
Dit betekent allereerst dat geen gevolg hoeft te worden gegeven aan het door de verdediging gedane
voorwaardelijk verzoektot nader onderzoek met betrekking tot het stuk textiel, nu de resultaten van dat onderzoek ook geen voor [verdachte] ontlastende informatie kan opleveren.
Dit betekent tevens dat aan het kwijtraken van het stuk textiel, hetgeen kan worden aangemerkt als een
onherstelbaar vormverzuim, geen verdere gevolgen hoeven te worden verbonden.

Overige verweren van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [moeder] om redenen als in de pleitnota omschreven onvoldoende betrouwbaar zijn en mitsdien van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Het hof gaat ook aan dit betoog voorbij. Daartoe overweegt het hof dat de verklaringen van [moeder] steun vinden in de camerabeelden, de telefoongegevens, de verklaringen van aangeefster en de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte], voor zover inhoudende dat [moeder] een tasje aan [medeverdachte] had overhandigd, welk tasje [medeverdachte] aan [verdachte] had gegeven. Bovendien heeft [moeder] door het afleggen van haar verklaring zichzelf belast en is zij voor haar betrokkenheid bij de onderhavige zaak onherroepelijk veroordeeld.
De stelling van de verdediging dat in het tasje kleren van de kinderen van [verdachte] zaten, onderschrijft het hof evenmin. Op de camerabeelden is immers te zien dat [moeder] om 16:45:50 uur een gevulde witte plastic tas met een rood vlak aan [medeverdachte] overhandigt. Ook is daarop te zien dat [verdachte] om 17:28:04 uur het flatgebouw verlaat met in zijn hand een verfrommelde tas met een rood vlak die gelijkenis vertoont met de tas die eerder aan [medeverdachte] was overhandigd. Gelet op de wijze waarop [verdachte] de tas bij zich droeg, acht het hof het niet aannemelijk dat daarin kinderkleren zaten.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat aangeefster het letsel heeft opgelopen toen zij op 31 december 2013 door haar broer werd mishandeld.
Ook dit betoog schuift het hof terzijde, nu [moeder] immers heeft verklaard dat zij bij aangeefster eerder die dag geen letsel had gezien.

Voor de verdachte ontlastende omstandigheden

De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier voor de verdachte ontlastende omstandigheden bevat. Het betreft de volgende omstandigheden:
in de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] zijn geen foto’s van aangeefster aangetroffen;
in het dossier bevindt zich een getapt telefoongesprek tussen [medeverdachte] en de broer van aangeefster, waarin [medeverdachte] zegt dat hij op de bewuste dag niet in de woning is geweest;
in zijn woning zijn geen sporen of goederen aangetroffen die te herleiden zijn tot aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Ad 1:

Het hof deelt de conclusie dat de omstandigheid dat op de telefoons geen foto’s van aangeefster zijn aangetroffen voor [verdachte] ontlastend is, niet, reeds omdat niet kan worden uitgesloten dat voor het geplande incident op
8 januari 2014 een andere telefoon is gebruikt die nadien niet meer in beeld is gekomen. In dit verband overweegt het hof nog dat [verdachte] en [medeverdachte] de dagen na het incident met elkaar hebben doorgebracht, zodat evenmin kan worden uitgesloten dat zij de foto’s, indien met een van hun beider toestellen gemaakt, definitief van hun telefoons hebben verwijderd.

Ad 2:

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van een getapt telefoongesprek dat op 9 januari 2014 te 12:56:32 uur heeft plaatsgehad tussen [medeverdachte] en de broer van aangeefster. Het betreft een telefoongesprek dat door een tolk is vertaald. Naast de door de verdediging aangehaalde passages, bevat datzelfde telefoongesprek ook passages waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte] wel in de bewuste woning is geweest. Zo staat op blz. 695 van het dossier: “Ik stond achter de voordeur” en “Ik heb wel achter de voordeur gepraat”. Om die reden is het hof van oordeel dat dit telefoongesprek niet als een voor de verdachte ontlastende omstandigheid kan worden gekwalificeerd.

Ad 3:

Dat er in de auto en woning van [verdachte] geen sporen en goederen zijn aangetroffen die te herleiden zijn tot (fysiek contact met) aangeefster is – anders dan de verdediging heeft betoogd – evenmin ontlastend. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien aannemelijk is dat, gelet op het door aangeefster gestelde gebeuren in haar woning, aangenomen moet worden dat daar (nog) sporen van aangeefster zouden zijn aangetroffen, en dat specifiek met het oog op die sporen is onderzocht en bemonsterd.
In dit verband overweegt het hof dat [verdachte] en [medeverdachte] pas enkele dagen na het incident, te weten op 11 januari 2014, zijn aangehouden in de woning waar [medeverdachte] toen verbleef. Op die datum is ook de woning waar [medeverdachte] toen verbleef doorzocht. Aangeefster heeft niet verklaard dat er bij het incident goederen uit haar woning zijn meegenomen. Dat er, uitgaande van het relaas van aangeefster, sporen van aangeefster in de woning waar [verdachte] en [medeverdachte] op de dag van hun aanhouding verbleven of in de auto aanwezig hadden moeten zijn (ook nog drie dagen na het incident), is niet nader onderbouwd en ook niet aannemelijk geworden. Voorts is niet gebleken dat de auto en de woning specifiek zijn onderzocht en bemonsterd op sporen van aangeefster (het op pagina 702 van het dossier weergegeven onderzoek maakt dat niet anders). Aan het niet aantreffen van sporen van aangeefster kan dus geen gevolgtrekking worden verbonden.
Het hof komt tot de slotconclusie dat het verweer van de verdediging op alle onderdelen dient te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks08 januari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, immers
heeft (hebben)/is (zijn)zijn/hebbenhij verdachte en
/of een of meer vanzijn mededader
(s)met dat opzet:
-de woning van die [aangeefster] binnen gedrongen en/of
-een hand over de mond en
/ofhet gezicht van die [aangeefster] gebracht en/of
-de armen en benen van die [aangeefster] bij elkaar gebonden en/of
-die [aangeefster] aldus enige tijd in die woning hebben gehouden en/of
-de woning hebben verlaten met medeneming van de huissleutel van die [aangeefster];
3.
hij op
of omstreeks08 januari 2014 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,door geweld of
(een)andere feitelijkhe
(i)d
(en
) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[aangeefster] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige handeling
(en
), bestaande uit: - het grotendeels ontkleden van die [aangeefster] en
/of
- het houden van de penis van verdachte [medeverdachte] bij
en/of tegenhaar vagina en
/ofhaar gezicht en
/of
- het slaan tegen
haar borstenen
/ofhetknijpen in haar borst en
/of
- het maken van foto's van het grotendeels naakte lichaam van die [aangeefster] in voornoemde situatie
(s
)
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe
(i)d
(en
) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)uit:
- het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van die [aangeefster] zoals omschreven in feit
21en
/of
- het slaan tegen
haar borstenen
/ofhetknijpen in haar borst
(en);
4.
hij op
of omstreeks08 januari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk een persoon
(te weten [aangeefster]
)in haar gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangeefster]
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, zoals die hiervoor, met verwijzing naar de vindplaatsen ervan in de voetnoten 1 en 3 tot en met 13, zijn weergegeven. De verklaring van de verdachte waarnaar in voetnoot 13 wordt verwezen is voor het bewijs gebruikt, voor zover het betrekking heeft op de reden waarom [verdachte] en [medeverdachte] naar de woning van aangeefster zijn gegaan.
Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

2.

medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;

3.

feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4.

medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededader hebben [aangeefster] op de bewezen verklaarde wijze in haar eigen woning van haar vrijheid beroofd. Vervolgens hebben zij haar uitgekleed en foto’s van haar naakte lichaam gemaakt, waarbij de medeverdachte zijn piemel bij het gezicht en de vagina van het slachtoffer heeft gehouden en het slachtoffer tegen haar borsten heeft geslagen en daarin heeft geknepen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van het slachtoffer. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader het slachtoffer mishandeld door haar in het gezicht te slaan. De handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte vormen – zeker gezien de culturele achtergrond van het slachtoffer en de verdachten – een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte en medeverdachte aan dat zij die handelingen in de woning van het slachtoffer hebben verricht, een omgeving waarin zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Uit het dossier volgt dat deze ernstige feiten zijn gepleegd uit wraak voor een – overigens ook zeer ernstig - incident dat een dag eerder had plaatsgevonden en waarvan de dochter van de verdachte het slachtoffer was geworden. Een dergelijke wraakactie kan in de Nederlandse samenleving echter niet worden getolereerd.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2019. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
Het hof heeft geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Namens de verdachte is op 29 oktober 2014 tegen het op 15 oktober 2014 gewezen vonnis hoger beroep ingesteld. Op 9 februari 2015 zijn de stukken van het geding bij de griffie van het gerechtshof binnengekomen.
Op de terechtzitting van 30 september 2015 en 14 oktober 2015 heeft een regiebehandeling van de zaak plaatsgevonden, waarna het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2018 is de behandeling van de zaak wederom aangehouden, teneinde de deskundige J.H.A. Nagel bij de raadsheer-commissaris te doen horen. Dat verhoor heeft op 16 januari 2019 plaatsgehad.
Op de terechtzitting van 9 oktober 2019 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarna het onderzoek op 23 september 2019 is gesloten. Op 6 november 2019 wordt arrest gewezen, derhalve vijf jaar nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat
Het hof zal aan de verdachte in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 11.370,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde - gelet op de context en de samenhang met de, overigens ook zeer ernstige, andere zaak - een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 246, 248, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
de benadeelde partij [aangeefster]niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 november 2019.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte van Politie Haaglanden d.d. 9 januari 2014 met nummer PL15J2-2014005583-1, inhoudende de op 9 januari 2014 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven - van [aangeefster] (blz. 231 tot en met 245 van het Algemeen Dossier Delft20401).
2.Een proces-verbaal van aanhouding van Politie Fryslan d.d. 11 januari 2014 met nummer PL02GL-2014004288-2 (blz. 35 en 36 van het Algemeen Dossier Delft20401).
3.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster van Politie Haaglanden d.d. 19 maart 2014 met nummer PL15J2-2014005583-146, inhoudende de op 19 maart 2014 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – van [aangeefster] (blz. 897 tot en met 906 van het Vervolg Algemeen Dossier Sylvester Delft20401).
4.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Eenheid Den Haag d.d. 10 januari 2014 met nummer 2014005583, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaar (blz. 254 tot en met 257 van het Algemeen Dossier Delft20401).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden d.d. 2 mei 2014 met nummer PL1500-2014005583-164, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaar (blz. 990 en 991 van het Vervolg Algemeen Dossier Sylvester Delft20401).
6.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden d.d. 8 januari 2014 met nummer PL1581-2014005583-3, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaren (blz. 432 tot en met 434 van het Algemeen Dossier Delft20401).
7.Een proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek van Politie Den Haag, Team Forensische Opsporing d.d. 23 september 2014 met BVH-nummer 2014005583, inhoudende een relaas – zakelijk weergegeven – van de betreffende opsporingsambtenaren (blz. 1 tot en met 8, in het bijzonder blz. 5 en 6, van voornoemd proces-verbaal).
8.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden d.d. 20 januari 2014 met nummer PL1581-2014005583-90, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaar (blz. 421 van het Algemeen Dossier Delft20401).
9.Een geschrift, zijnde medische informatie betreffende [aangeefster] opgemaakt door A. Kool, forensisch arts op 17 januari 2014.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden d.d. 12 januari 2014 met nummer PL1581-2014005583-61, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaar (blz. 279 en 280 van het Algemeen Dossier Delft20401).
11.Een proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden d.d. 27 januari 2014 met nummer PL1581-2014005583-102, inhoudende een relaas – zakelijk weergeven – van de betreffende opsporingsambtenaar (blz. 688 en 689 van het Vervolg Algemeen Dossier Sylvester Delft20401).
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Haaglanden d.d. 31 maart 2014 met nummer PL1581-2014005583-156, inhoudende de op 31 maart 2014 afgelegde verklaring – zakelijk weergeven – van [moeder] (blz. 783 tot en met 799 van het Vervolg Algemeen Dossier Sylvester Delft20401).
13.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Haaglanden d.d. 13 januari 2014 met nummer PL1581-2014005583-63, inhoudende de op 13 januari 2014 afgelegde verklaring – zakelijk weergeven – van de verdachte (blz. 348 tot en met 356 van het Algemeen Dossier Delft20401).
14.Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 1 oktober 2014, blz. 2 tot en met 4.