In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete voor het jaar 2012. Belanghebbende diende maandelijks nihilaangiften in, maar de Inspecteur legde in september 2017 een naheffingsaanslag op van € 22.982, alsmede een verzuimboete van 10% van het nageheven bedrag. Belanghebbende betwistte de aanslag en de boete, stellende dat de Inspecteur geen rekening had gehouden met een omzetbelastingvordering over eerdere jaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Den Haag bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende over 2012 te weinig omzetbelasting had betaald. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met een vordering uit eerdere jaren werd verworpen. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet tijdig een suppletieaangifte had ingediend en dat de verzuimboete terecht was opgelegd. De argumenten van belanghebbende over afwezigheid van alle schuld werden niet gevolgd, omdat zij als ondernemer verantwoordelijk was voor het indienen van correcte aangiften.
De uitspraak van het Hof bevestigt dat de belastingplichtige verantwoordelijk is voor het indienen van correcte aangiften en dat het niet indienen van een suppletieaangifte kan leiden tot naheffingsaanslagen en boetes. De beslissing van het Hof is op 17 december 2019 openbaar uitgesproken.