ECLI:NL:GHDHA:2019:3399

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
BK-18/01066
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingvrijstelling voor personeel van internationale organisatie in Nederland

In deze zaak gaat het om de belastingvrijstelling van een personeelsfunctionaris die in 2012 werkzaam was bij de Nederlandse vestiging van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De belanghebbende, geboren in 1950, had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de IOM en stelde dat hij recht had op vrijstelling van Nederlandse belastingheffing op zijn salaris op basis van het Verdrag tussen Nederland en de IOM. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij het inkomen van de belanghebbende als belastbaar werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende als 'staff member' onder het Verdrag viel en dat hij recht had op belastingvrijstelling. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende voldeed aan de definitie van 'staff member' zoals opgenomen in het Verdrag, en dat de vrijstelling van belastingheffing van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/01066

Uitspraak van 17 december 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2018, nummer SGR 17/150.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft belanghebbende op 2 december 2015 voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.057 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.112. Verder is bij beschikking € 210 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft beslist:
“- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.847 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.112;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 555;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 445;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.500;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden.”
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 november 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1950, was van 1 augustus 2001 tot 20 april 2015 werkzaam als personeelsfunctionaris bij het Nederlandse kantoor van de [D] ( [D] ) in Den Haag.
2.2.
[D] , opgericht in 1951 en gevestigd te [E] , Zwitserland, is een internationale volkenrechtelijke organisatie op het gebied van migratie en is (vanaf eind 2016) een ‘related agency’ van de Verenigde Naties. Sinds 1991 heeft [D] een kantoor in Nederland dat zich bezighoudt met projecten op het gebied van vrijwillige terugkeer, herintegratie, overkomst voor hervestiging en gezinshereniging alsmede het bevorderen van integratie en arbeidsmarktparticipatie van vluchtelingen.
2.3.
[D] heeft tot 1 augustus 2004 telkens met belanghebbende een contract voor bepaalde tijd gesloten. Voor de periode daarna heeft [D] met belanghebbende een arbeidsovereenkomst (‘letter of appointment’) voor onbepaalde tijd gesloten. In de ‘letter of appointment’ is vermeld:
“Your terms of employment, benefits and obligations will be those stated in this letter, in the [D] Staff Regulations and Rules for Employees of the [D] Mission in the Netherlands, dated 1 August 1991.
(…)
If you accept this offer of appointment, please sign one copy of the Letter of Acceptance, on the reverse and return it to me.”
2.4.
De ‘letter of acceptance’, ondertekend door belanghebbende in juli 2004, houdt in:
“I accept the foregoing offer of appointment under the conditions laid down in this letter, the [D] Staff Regulations and Staff Rules for Employees in the Netherlands, the Administrative instructions, which I have read and under which I agree to serve.
I hereby subscribe to the following declaration:
“I solemnly undertake to exercise in all loyalty, discretion and conscience the functions entrusted to me as a member of the Staff of the International Organization for Migration, to discharge these functions and regulate my conduct with the interest of the Organization only in view, and neither to seek nor to receive instructions with regard to the performance of my duties from any government or from any authority external to the Organization.“
2.5.
De Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de [D] inzake de uitvoerende activiteiten van de Organisatie in Nederland;
's-Gravenhage, 1 mei 1990, Trb. 1990, 80, (Samenwerkingsovereenkomst) houdt in:
“(…)
Whereas the Government has requested [D] to open a Mission in the Netherlands for the purpose of carrying out migration programmes, on behalf of the Government,
(…)
Whereas the Government and [D] deem it desirable to define the main conditions and modalities of their co-operation,
(…)
Article III
1. The initial staff structure of the [D] Mission shall consist of 30 full-time positions,
including that of the Chief of Mission.
2. The initial staff of the [D] Mission shall be selected, as a rule, from the actual staff of the Directorate for Migration and the Office of the Emigration Board.
3. Based on the aforementioned selection the Government shall make a recommendation which [D] will favourably consider, unless in individual cases it has serious objections.
4. For a period of 5 years, as from the day of their appointment, the right of the initial staff to continued employment shall be guaranteed by [D] , except in the cases contemplated in the Staff Regulations and Rules for the [D] Mission in the Netherlands.
5. Selection of future staff shall be the exclusive competence of [D] .
6. Staff Rules for Employees shall be based on laws and customs applicable in the Netherlands. The conditions of service, including pensions, remuneration and fringe benefits, of the initial and future employees shall not be less favourable than those of the Netherlands civil service and shall be laid down in a separate document.
7. Staff members of the [D] Mission in the Netherlands shall work under the supervision of [D] Headquarters and shall be subject exclusively to the [D] Constitution, to [D] Staff
Regulations for Officials or Employees as the case may be, and to any relevant rules that may be issued by [D] .”
2.6.
Het Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de [D] , [E] , van 24 juli 1997, Trb. 1997, 259 (Samenwerkingsverdrag) houdt in, voor zover thans relevant:

“Article II

1. For the purpose of carrying out the programmes and activities mentioned in Article I, [D] shall maintain an Office in the Netherlands and shall appoint the staff needed to implement its tasks.
2 [D] Staff members shall be subject to [D] Staff Regulations for Officials or Employees, as the case may be, and to any rules that may be issued by [D] .”
De Toelichtende Nota (Kamerstukken I/II, 1998-1999, 26 724, nr. 1, blz. 2-3) houdt in:
“(…) [D] en het Ministerie van Sociale Zaken hebben in 1996 een regeling getroffen betreffende de personele en financiële consequenties van de beëindiging door [D] van de in het verdrag overeengekomen werkzaamheden.
Bij het verdrag van 1990 is een regeling getroffen tussen [D] en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende de positie van het personeel, omdat personeel van dit ministerie is overgegaan naar de [D] -vestiging.
De hieruit voortvloeiende betrokkenheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgehouden te bestaan bij de voormelde regeling van 1996.
In het onderhavige verdrag is nu enkel [D] bevoegd tot het regelen van de arbeidsvoorwaarden van de staf evenals de omvang en inrichting daarvan.
Het Nederlandse arbeidsrecht blijft van toepassing: in het personeelsreglement van [D] wordt specifiek bepaald dat wat betreft salarissen en werkvoorwaarden van het personeel de in Nederland geldende regelingen van toepassing zijn.
(…)
Artikel II
In dit artikel is vastgelegd dat [D] een kantoor aanhoudt in Nederland. Dit heeft mede als oogmerk, de lijnen van samenwerking zo kort mogelijk te houden. De Nederlandse overheid heeft geen bemoeienis met de omvang en inrichting van de staf ervan. Voor de staf gelden de arbeidsvoorwaarden van [D] .
(…)”
2.7.
Tot 1 juni 2012 gold tussen Nederland en [D] de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de [D] betreffende de juridische status, de voorrechten en immuniteiten van de Organisatie in Nederland; ’s-Gravenhage, van 1 mei 1990, Trb. 1990, 81 (de Overeenkomst of het oude Verdrag):
“Article 1
(…)
2. “ Staff member” means any person appointed or recruited for employment with the [ [D] ] in the Netherlands to carry out its official activities.
(…)
Article 12
l. The Chief of Mission shall be exempt from Netherlands income tax on his salary and emoluments paid by the [ [D] ]. In the case of disability to function or absence for more than three months the exemption shall apply to the deputy Chief of Mission. In the event that the [ [D] ] operated a system for the payment of pensions and annuities to its former Chief of Mission and his deputy and their dependents, the provisions of this section shall not apply to such pensions and annuities.
2. In case the [ [D] ] decides to appoint as staff members, persons who are not residents of the Netherlands, the [ [D] ] may consult with the Government on the taxation of the salaries of such staff members.”
Op grond van de Overeenkomst heeft [D] - behoudens in het geval van de Chief of Mission - Nederlandse loonbelasting en premies volksverzekeringen ingehouden op de salarissen die zij uitbetaalde aan haar in Nederland wonende werknemers (het oude stelsel), waaronder belanghebbende.
2.8.
[D] heeft op 28 maart 2012 met Nederland het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de [D] inzake de juridische status, de privileges en immuniteiten van de Organisatie en haar medewerkers in Nederland; ’s-Gravenhage, van 28 maart 2012 (het Verdrag), Trb. 2012, 73, gesloten waarin onder meer is bepaald:
“(…)
Considering that the purpose and functions of the [ [D] ] and the activities carried out by the [ [D] ] and its staff warrant the granting in the Kingdom of the Netherlands to the [ [D] ] and its staff of privileges and immunities substantially identical to those accorded to other intergovernmental organizations in the Netherlands and their staff,
Have agreed as follows:
Article 1
Definitions
In this Agreement:
(…)
d) ,,staff member” means any person appointed or recruited for employment with the [ [D] ] in the Netherlands to carry out its official activities and subject to [D] staff regulations and rules, except those who are locally recruited and remunerated on an hourly basis;
(…)
Article 10
Privileges and immunities of the Chief of Mission and other staff members of the Organization
1. The staff members of the [ [D] ] shall enjoy such privileges, immunities and facilities as are necessary for the independent performance of their functions. They shall be accorded:
(…)
d) exemption from taxation on salaries, emoluments and allowances paid to them in respect of their employment with the [ [D] ];
(…)
5. Persons referred to in this Article who are nationals or permanent residents of the host State shall enjoy only the following privileges, immunities and facilities to the extent necessary for the independent performance of their functions:
(…)
c) exemption from taxation on salaries, emoluments and allowances paid to them in respect of their employment with the [ [D] ];
(…)
Article 14
Social security
1. The social security system of the [ [D] ] offers coverage comparable to the coverage under the legislation of the host State. The [ [D] ] and the staff members of the [ [D] ] to whom the above-mentioned scheme applies shall be exempt from social security provisions of the host State. Consequently, they shall not be covered against the risks described in the social security provisions of the host State. This exemption applies to them, unless they take up gainful activity in the host State.
(…)
Article 19
Entry into force, Termination, Amendments and others
1. This Agreement shall enter into force on the day after both Parties have notified each other in writing that the legal requirements for entry into force have been complied with, and its provisions shall have effect on that same day.
2. Notwithstanding the provisions of Paragraph 1 of this Article, the fiscal privileges as mentioned in Article 8, Article 10, paragraph 1, under d and Article 10, paragraph 5, under c, shall have effect on the first day of January in the calender year in which the Agreement has entered into force.
3. Upon its entry into force, this Agreement shall supersede the Agreement concluded on 1 May 1990 between the Kingdom of the Netherlands and the [ [D] ].”
Het Verdrag is in werking getreden op 1 juni 2012. Voor de belastingheffing is in het Verdrag terugwerkende kracht opgenomen tot 1 januari 2012.
2.9.
Tot de stukken van het geding behoort een ‘Clarification note from HRM Department’ van [D] :
“(…) II Clarification regarding the 5 years grace period
Upon approval of the revised Seat Agreement, all staff members currently employed under the conditions of service of the Dutch civil service system will receive a letter informing them of the possibility to change their conditions of service and receive a new appointment under the lOM Staff Regulations and Rules. In order to assess their personal situation lOM will offer them an opportunity to consult selected tax/pension advisors. They will be given two months to decide whether they wish to switch to the lOM system or not.
Staff moving into the lOM system will be offered a new contract under the lOM Staff Regulations and Rules. All such staff will keep their seniority in terms of years of service. The participation in the United Nations Joint Staff Pension Fund will start from the first day of employment under the lOM system.
Staff who decide to remain in the Dutch system can do so for a maximum period of five years following the signature of the revised Seat Agreement. Those staff will continue participating in the NSS, will be paid according to the Dutch Civil Service salary scale, will pay taxes and will keep the existing conditions of service.
(…)”
2.10.
Belanghebbende heeft niet voor een nieuwe overeenkomst gekozen. De reden hiervan was dat hij, in het geval hij een nieuwe overeenkomst zou sluiten met [D] , deel zou gaan nemen aan het UN Joint Staff Pension Fund dat uitging van pensionering op 62-jarige leeftijd. Belanghebbende wilde op 65-jarige leeftijd met pensioen. [D] heeft in 2012 op het aan belanghebbende uitbetaalde loon loonheffing ingehouden en een bijdrage betaald van € 2.202 op grond van de Zorgverzekeringswet. Tegen de inhouding van loonheffing heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
2.11.
Belanghebbende heeft op 16 september 2013 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2012 (de aangifte) en het inkomen van € 33.210 afkomstig van [D] aangegeven als vrijgesteld inkomen van een Internationale Organisatie. Verder heeft hij in de aangifte een bedrag van € 8.589 aan door [D] ingehouden loonheffing vermeld. Daarnaast heeft hij als inkomen uit vroegere dienstbetrekking € 3.461 van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn aangegeven en een daarop ingehouden bedrag aan loonheffing van € 1.139 en heeft hij aan premie voor lijfrente een bedrag van € 614 in aftrek gebracht.
2.12.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 de inkomsten die belanghebbende heeft genoten van [D] aangemerkt als belaste inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.13.
De Rechtbank heeft bij beslissing van 22 juni 2017, ECLI:NLRBDHA:2017:6787, beslist op het verzoek tot beperkte kennisname van de Inspecteur voor de Rechtbank en daarbij geoordeeld dat het beroep op beperkte kennisneming ten aanzien van het e-mailbericht van [F] aan het ministerie van Buitenlandse Zaken niet en het beroep op beperkte kennisneming van het e-mailbericht van [G] aan [H] wel gerechtvaardigd is en dat het interne e-mailbericht van [H] geen op de zaak betrekking hebbende stuk is als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, waarna laatstbedoeld stuk aan de Inspecteur is teruggestuurd en de gemachtigde van belanghebbende toestemming heeft verleend tot beperkte kennisneming van het e-mailbericht van [G] .
Ter zitting voor het Hof hebben partijen verklaard dat zij voor het verdere verloop van het geding instemmen met het dossier zoals dat thans bij het Hof ligt, dat is inclusief het geschoonde e-mailbericht van [F] en een geschoond exemplaar van het e-mailbericht van [G] .

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
“(…)
14. Met betrekking tot het door [belanghebbende] gestelde motiveringsgebrek oordeelt de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar weliswaar niet geheel ingaat op het door [belanghebbende] gestelde, maar dat geen sprake is van schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15. Uit het Verdrag volgt dat de vrijstelling geldt voor staff members. Het Verdrag geeft in artikel 1, letter d een definitie van het begrip staff member. Niet in geschil is dat de uitzonderingen die in dat artikel staan vermeld zich hier niet voordoen. Aangezien [belanghebbende] geen nieuw contract heeft gesloten verricht hij zijn werkzaamheden in 2012 kennelijk op basis van de in 2004 gesloten arbeidsovereenkomst. [Belanghebbende] voldoet, gezien het bepaalde in de ‘letter of appointment’ en de ‘letter of acceptance’ van juli 2004, aan de definitie van staff member zoals die is opgenomen in het Verdrag. Het Verdrag bevat verder geen voorschriften waaruit volgt dat werknemers apart door [D] als zodanig moeten worden aangewezen. Dat betekent dat [belanghebbende] een rechtstreeks beroep kan doen op het Verdrag en de daarin begrepen vrijstellingen voor de inkomstenbelasting (artikel 10) en premieheffing volksverzekeringen (artikel 14).
16. De rechtbank volgt [de Inspecteur] niet in zijn stelling dat [belanghebbende] bescheiden moet overleggen waaruit blijkt dat het contract dat hij in 2004 heeft gesloten met [D] kwalificeert voor de toepassing van het Verdrag. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit het Verdrag niet dat een expliciete aanwijzing van [belanghebbende] als staff member noodzakelijk is.
Dat [D] loonheffing is blijven inhouden en in de Clarification Note is vermeld dat medewerkers die niet opteren voor een nieuw contract belasting moeten betalen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit artikel 27 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht tussen staten en internationale organisaties (21 maart 1986, B.S. 25 december 1993) volgt immers dat interne rechtspositionele afspraken niet in de weg kunnen staan aan de rechtstreekse werking van een verdrag. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
17. [ Belanghebbende] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, -B05080 en –B05087).
18. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop [de Inspecteur] het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden.
19. De termijn is aangevangen op 31 december 2015 en eindigt op de dag dat deze rechtbank uitspraak doet. Sindsdien zijn 2 jaar en 9 maanden verstreken, dus een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 9 maanden. Dit betekent dat [belanghebbende] recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000 (2 maal € 500). De overschrijding is voor vijf maanden (5/9 * € 1.000 = € 555) toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 4 maanden (4/9 * € 1.000 = € 445) aan de beroepsfase.
Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op zijn beleidsregel van 8 juli 2014, Stcrt.2014, nr. 20210, niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.”

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het salaris dat belanghebbende in 2012 van de [D] heeft genoten op grond van het Verdrag is vrijgesteld van Nederlandse belastingheffing. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende is aan te merken als ‘staff member’ als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Verdrag. De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend, belanghebbende bevestigend.
4.2.
Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing omtrent immateriële schadevergoeding, proceskosten en griffierecht en tot ongegrondverklaring van het beroep betreffende de aanslag en de beschikking belastingrente.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep met integrale vergoeding aan belanghebbende van de in hoger beroep gemaakte proceskosten.

Beoordeling van het hoger beroep

Geschil
5.1.1.
De Inspecteur heeft gesteld dat volgens de Overeenkomst ‘staffmember’ was elke werknemer die in dienst is van de [D] maar dat het Verdrag een aanvullende eis stelt, namelijk dat een personeelslid onderworpen is aan de [D] staffregulations and rules. Belanghebbende is dat niet naar de Inspecteur stelt omdat hij bij de overgang van de Overeenkomst naar het Verdrag ervoor heeft gekozen onder het oude stelsel te vallen en geen nieuw contract heeft gesloten met [D] . Daardoor is hij onderworpen gebleven aan de “ [D] Staff Regulations and Rules for Employees of the [D] Mission in the Netherlands” en valt hij niet onder de [D] staff regulations and rules die, naar de Inspecteur afleidt uit het Statuut van de [D] , zijn aangenomen door de [D] Raad. Alleen staff members die zijn onderworpen aan de [D] staff regulations and rules, zijn ‘staffmember’ in de zin van het Verdrag, aldus de Inspecteur en dat is bij belanghebbende niet het geval.
5.1.2.
Het standpunt van belanghebbende komt erop neer dat hij ‘staff member’ is in de zin van het Verdrag omdat hij in het onderhavige jaar in vaste dienstbetrekking is bij [D] en er maar één soort staff regulations and rules is en dat hij daaraan in het onderhavige jaar is onderworpen.
Weens verdrag inzake verdragenrecht
5.2.
Artikel 31, lid 1, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gesloten te Wenen op 23 mei 1969, Trb. 1972, 51 (laatstelijk gewijzigd Trb. 2018, 219) bepaalt dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van het voorwerp en het doel van het verdrag. Volgens het tweede lid van artikel 31 omvat de context voor de uitleg van een verdrag allereerst de tekst met inbegrip van de preambule en bijlagen. Eveneens omvat de context blijkens het tweede lid van artikel 31 iedere overeenstemming met betrekking tot het verdrag die bij het sluiten van het verdrag tussen de partijen is bereikt en iedere akte die door één van de partijen bij het sluiten van het verdrag is opgesteld en door de andere partij wordt erkend (als betrekking hebbend op het desbetreffende verdrag).
5.3.
In het Officiële Commentaar op het voorontwerp van het Verdrag van Wenen bij artikel 31, lid 1, luidt:
“Commentary to [Article 31]
“The article as already indicated is based on the view that the text must be presumed to be the authentic expression of the intentions of the parties, and that, in consequence, the starting point of interpretation is the elucidation of the meaning of the text, not an investigation ab initio into the intentions of the parties. (…)
12. Paragraph 1 contains three separate principles. The first - interpretation in good faith - flows directly from the rule pacta sunt servanda. The second principle is the very essence of the textual approach: the parties are to be presumed to have that intention which appears from the ordinary meaning of the terms used by them. The third principle is one both of common sense and good faith; the ordinary meaning of a term is not to be determined in the abstract but in the context of the treaty and in the light of its object and purpose.”
Het Samenwerkingsverdrag
5.4.
Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn standpunt dat het Samenwerkingsverdrag (hiervoor geciteerd onder 2.6) steun biedt aan zijn stelling dat op belanghebbende niet de regulations and rules van [D] van toepassing zijn en dat hij daarom geen staff member in de zin van het Verdrag zou kunnen zijn. De tekst van dit verdrag, noch doel en strekking ervan bieden steun aan deze interpretatie. Belanghebbende is, gelet op het bepaalde in artikel II, lid 2, van het vermelde Samenwerkingsverdrag in 2012 onderworpen aan staff regulations and rules van [D] . Daarin wordt geen onderscheid gemaakt in die zin dat speciaal voor de vestiging in Nederland van de [D] uitgevaardigde regulations and rules wel en door de [D] -organisatie centraal uitgevaardigde regulations and rules niet van toepassing zouden zijn op bij de [D] -vestiging in Nederland werkzame personen. Dit is ook in overeenstemming met de Samenwerkingsovereenkomst die in 1990 is gesloten tussen Nederland en [D] (zie 2.5 hiervoor) toen [D] een vestiging opende in Nederland, waarbij in artikel III is bepaald dat “staff members shall be subject exclusively to the [D] Constitution, to [D] Staff Regulations for Officials or Employees as the case may be, and to any relevant rules that may be issued by [D] ”.
Het nieuwe Verdrag
5.5.
In de Overeenkomst (het oude verdrag) was in artikel 11 een bepaling opgenomen die alleen de “Chief of the Mission” vrijstelde van belastingheffing. Verder was bepaald dat in het geval staff members werden benoemd die niet in Nederland woonachtig waren overleg zou worden gepleegd met betrekking tot de belastingheffing over de salarissen van die medewerkers. In 2012 is het Verdrag gesloten. De bepalingen van het Verdrag (Trb. 2012, 73) zijn ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Verdrag op 1 juni 2012 in werking getreden en de fiscale privileges ingevolge artikel 19, tweede lid, van het Verdrag op 1 januari 2012 (Trb. 2012, 104). De Overeenkomst is ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Verdrag vanaf dan “superseded”. Dit betekent dat het oude verdrag is vervangen door het Verdrag en dat deze laatste geldt.
5.6.
In de preambule van het (nieuwe) Verdrag is vermeld dat Nederland aan de [D] en zijn staf wezenlijk dezelfde privileges en immuniteiten garandeert als Nederland aan andere internationale volkenrechtelijke organisaties in Nederland en hun staf heeft toegekend. Het doel van het toekennen van privileges en immuniteiten is de onafhankelijke taakuitoefening van de internationale organisatie te garanderen. Daarmee hangt onlosmakelijk samen dat personeelsleden van die organisatie in vrijheid hun taak moeten kunnen uitoefenen en dat aan hen privileges en immuniteiten worden toegekend. (Vgl. de preambule bij het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, Wenen, 18 april 1961, Trb. 1962, 159 (en Trb. 1962, 101, Nederlandse tekst): “Beseffend dat het doel van deze voorrechten en immuniteiten niet is personen te bevoorrechten, doch te verzekeren dat diplomatieke zendingen als vertegenwoordigers der staten doelmatig functioneren.”)
5.7.
In het licht van het hiervoor vermelde doel dient het bepaalde in artikel 10 van het Verdrag te worden bezien. Hierin zijn aan staff members de privileges en immuniteiten toegekend die nodig zijn voor de uitoefening van hun functie waaronder in onderdeel d van dat artikel de vrijstelling van belasting op hun salarissen en emolumenten. In artikel 1 van het Verdrag is een ruime omschrijving opgenomen van het begrip ‘staff member’, namelijk iedere persoon die is benoemd of aangeworven om werkzaam te zijn voor de [D] -vestiging in Nederland en die is onderworpen aan de staff regulations and rules (behoudens een zich hier niet voordoende uitzondering van degenen die lokaal zijn aangeworven en per uur betaald worden). Gelet op het hiervoor uit de preambule afgeleide doel en de strekking van het Verdrag is het niet in overeenstemming daarmee om de omschrijving van het begrip ‘staff member’ beperkt op te vatten en aan te nemen dat met de omschrijving ‘onderworpen aan Regulations and Rules van [D] ’ niet degene kan zijn bedoeld die ook aan de staff regulations van de vestiging van [D] in Nederland is onderworpen. Een dergelijke interpretatie zou niet in overeenstemming zijn met het hiervoor vermelde Samenwerkingsverdrag dat ervan uitgaat dat degenen die werkzaam zijn voor [D] in Nederland zijn onderworpen aan alle staff regulations and rules van [D] .
5.8.
Het Hof heeft daarbij betrokken dat de Verdragsluitende staten in het nieuwe Verdrag geen overgangsregeling hebben opgenomen in die zin dat degenen die zijn aangeworven onder het oude Verdrag een keuze kunnen maken om al of niet te worden aangemerkt als ‘staff member’. Niet blijkt dat [D] en Nederland als verdragsluitende partijen in dit opzicht enige regeling hebben getroffen in de zin van artikel 31, lid 2, van het Weens verdrag inzake het verdragenrecht. De ‘explanatory note’ van het HRM-department van de Nederlandse vestiging van [D] heeft een interne werking in de verhouding tussen [D] en de werknemers en heeft geen werking in de verhouding van [D] tot de Nederlandse staat.
5.9.
Niet valt in te zien dat belanghebbende die in 2012 werkzaam was voor [D] in Nederland, niet aan te merken zou zijn als staffmember in de zin van het Verdrag.
5.10.
De Inspecteur heeft afgeleid uit de aan hem verstrekte gegevens – ter zitting overgelegd – omtrent de inhouding door [D] van loonheffing dat belanghebbende ervoor gekozen heeft zijn arbeidsverhouding met [D] onder het oude systeem te handhaven. Hij stelt dat belanghebbende aan die keuze voor de rijksbelastingheffing gebonden is. Vaststaat dat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inhouding van loonheffing maar dit staat er niet aan in de weg dat hij in het kader van inkomstenbelastingheffing alsnog het standpunt kan innemen dat het van [D] afkomstige salaris niet aan inkomstenbelastingheffing in Nederland is onderworpen.
5.11.
Het Hof komt net als de Rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende in het onderhavige jaar als ‘staff member’ in de zin van het Verdrag recht heeft op de in artikel 10 van het Verdrag opgenomen vrijstelling van belastingheffing.
5.12.
Het hoger beroep van de Inspecteur is gelet op het hiervoor overwogene ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.024 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt verweerschrift en 1 punt zitting à € 512 per punt maal factor 1 voor het gewicht van de zaak).
6.2.
Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet het Hof geen aanleiding. Uit de gedingstukken en hetgeen belanghebbende heeft gesteld, valt niet op te maken dat de Inspecteur in hoger beroep bij voorbaat een onhoudbaar standpunt heeft ingenomen dan wel willekeurig of zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is dan ook niet gebleken.
6.3.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffie-recht geheven van € 519.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, E.M. Vrouwenvelder en S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 17 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.