ECLI:NL:GHDHA:2019:3383

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-002664-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na geweldsincident tijdens evenement in De Lier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2016. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie voor de subsidiaire en tweede ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep van de verdachte.

De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 23 augustus 2013 tijdens een evenement in De Lier. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee aangevers, [aangever 1] en [aangever 2]. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de zware mishandeling zoals ten laste gelegd. Hoewel de verdachte heeft erkend [aangever 1] te hebben geslagen op de boot, was er onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij de vechtpartij op de kade.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd. Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002664-16
Parketnummer: 09-797142-14
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2016 in de strafzaak
tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 15 december 2016, 29 november 2018 en 10 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, alsmede tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als weergegeven
in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader(s), althans alleen:
- ( meermalen) heeft geschopt en/of geslagen tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken schouder en/of hersenletsel en/of een beschadigde rugspier), heeft toegebracht, door deze met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk:
- ( meermalen) te schoppen en/of te slaan tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) te schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Rankplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2], welk geweld bestond uit: - het (meermalen) schoppen en/of slaan tegen het hoofd van die [aangever 1], en/of
- het (meermalen) schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam, van die [aangever 1], en/of
- het trappen tegen de borst van die [aangever 2], en/of
- het slaan op het hoofd en/of lichaam van die [aangever 2] .
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het gaat in deze zaak om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden in de avond van 23 augustus 2013 tijdens het evenement “[evenement]” in De Lier, waarbij de twee aangevers, [aangever 1] en [aangever 2], letsel hebben opgelopen. Op enig moment, nadat [aangever 1] zich voor de tweede keer op een ter plaatse liggende boot heeft beklaagd over het volume van de muziek op die boot, is er een schermutseling ontstaan tussen [aangever 1] en enkele jongens op die boot, gevolgd door een vechtpartij op de kade tussen [aangever 1] en een aantal (jonge)mannen. [aangever 1] is hierbij ernstig gewond geraakt; hij heeft diverse kneuzingen, een gebroken schouderkop en een hersenschudding opgelopen.
Aangever [aangever 2] heeft gepoogd [aangever 1] te helpen en heeft hierbij een kneuzing op zijn achterhoofd en een bloeduitstorting op zijn linker bovenarm opgelopen.
Dit zeer ernstige geweldsfeit heeft grote en blijvende gevolgen gehad voor met name aangever [aangever 1] , zoals ook blijkt uit zijn slachtoffer verklaring, namens hem door zijn echtgenote voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep. Ook ziet het hof in dat de zaak zeer lang heeft geduurd, waardoor alle betrokkenen vele jaren in spanning hebben gezeten over de uitkomst van de zaak.
Onverminderd de ernstige gevolgen als gevolg van de vechtpartij voor met name aangever [aangever 1] dient het hof te beoordelen of het de verdachte is geweest die (samen met anderen) geweld heeft gepleegd tegen aangevers.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangever [aangever 1] tweemaal heeft geslagen op de boot. Toen [aangever 1] van de boot ging escaleerde het volgens hem volledig.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
Het hof zal overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging de verdachte vrijspreken van hetgeen aan hem onder 1 primair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof als volgt:
Het hof ziet het gebeurde op de boot, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en ondanks de korte tijdspanne die er tussen zit, als een separate geweldshandeling van hetgeen daarna op de kade is gebeurd.
Het hof acht bewezen dat de verdachte [aangever 1] tweemaal heeft geslagen op de boot.
Naar het oordeel van het hof is er op basis van die geweldshandeling onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor bewezen verklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Het hof zou op basis van de geweldshandelingen op de boot de verdachte kunnen veroordelen voor mishandeling van [aangever 1], maar dat is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2:
Er zijn in deze zaak een groot aantal verklaringen afgelegd door getuigen. Het hof overweegt allereerst dat behoedzaam om dient te worden gegaan met getuigenbewijs. Dat geldt hier te meer nu de verklaringen in de loop van diverse perioden na het gebeurde zijn afgelegd.
Zoals reeds eerder overwogen ziet het hof de geweldshandelingen die zijn gepleegd op de boot en die op de kade als twee separate geweldsincidenten. Het hof acht ten aanzien van verdachte alleen bewijs aanwezig voor de klappen op de boot.
De geweldshandelingen zoals ten laste gelegd onder 2 gaan over wat zich daarna op de kade heeft afgespeeld. Op grond van de inhoud van het dossier is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte bij de vechtpartij op de kade. Daar waar zijn naam door getuigen wel wordt genoemd in verband met zijn aanwezigheid is door de politie niet doorgevraagd op welke plaats (op de boot of op de kade) de verdachte dan aanwezig was en welke geweldshandelingen verdachte daar dan zou hebben gepleegd (anders dan de klappen op de boot), zodat naar het oordeel van het hof alleen uitgegaan kan worden van de verklaringen die de verdachte op de boot plaatsen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig
en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1. primair, 1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is deze vordering thans nog aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 400,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 36.080,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Mossink.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 24 oktober 2019.