ECLI:NL:GHDHA:2019:3375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-004034-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door fysiotherapeut in behandelrelatie met slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer, een patiënt van hem. De verdachte, geboren in 1989, was fysiotherapeut en heeft op 9 februari 2017 in zijn woning, tijdens een behandeling, het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf van 20 maanden geëist, maar het hof heeft de eerdere straf bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

De verdachte heeft de tenlastelegging ontkend, maar het hof heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld. De verklaring werd ondersteund door getuigen en andere bewijsmiddelen, waaronder berichten tussen de verdachte en het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als fysiotherapeut en dat zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding beoordeeld. De vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de geleden schade. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij een ambulante zorginstelling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004034-18
Parketnummer: 09-837225-17
Datum uitspraak: 12 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 29 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te 's-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid te weten:
- terwijl hij als fysiotherapeut/masseur uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht had op [aangeefster]
- op de benen, althans het lichaam is gaan zitten en/of
- ( ongevraagd) het bh-bandje heeft losgemaakt en/of
- ( meermalen, althans een maal) onverhoeds de (blote) borst(en) heeft vastgegrepen/vastgepakt en/of
- de broek/legging omlaag heeft getrokken en/of
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], te weten:
- het meermalen, althans een maal vastpakken van en/of knijpen in de borst(en) van die [aangeefster] en/of
- het meermalen, althans een maal, duwen/brengen van de vinger(s) in de vagina van die [aangeefster], althans het brengen van de vinger(s) tussen de schaamlippen, althans de ontblote vagina heeft betast;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te 's-Gravenhage, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, als fysiotherapeut/masseur ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het meermalen, althans een maal vastpakken van en/of knijpen in de borst(en) van die [aangeefster] en/of
- het meermalen, althans een maal, duwen/brengen van de vinger(s) in de vagina van die [aangeefster], althans het brengen van de vinger(s) tussen de schaamlippen, althans haar ontblote vagina heeft betast.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van - kort gezegd - een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Voorts heeft de advocaat-generaal – met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij – gevorderd dat die vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.572,01, vermeerderd met de wettelijk rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks09 februari 2017 te 's-Gravenhage door
geweld of een anderefeitelijkhe
id
enen/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheidte weten:
- terwijl hij als fysiotherapeut
/masseuruit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht had op [aangeefster]
- op de benen, althans het lichaam is gaan zitten en
/of
- (ongevraagd) het bh-bandje heeft losgemaakt en/of
-
(meermalen
, althans een maal)onverhoeds de
(blote
)borst
(en) heeft vastgegrepen/vastgepakt en
/of
- de broek/legging omlaag heeft getrokken en
/of
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], te weten:
- het meermalen
, althans een maalvastpakken van
en/of knijpen inde borst
(en
)van die [aangeefster] en
/of
- het meermalen
, althans een maal,duwen/brengen van de vinger(s) in de vagina van die [aangeefster]
, althans het brengen van de vinger(s) tussen de schaamlippen, althans de onblote vagina heeft betast;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd - aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te worden gebezigd en de belastende verklaring bovendien ook geen steun vindt in enig ander bewijs, zodat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) neergelegde bewijsminimum niet wordt gehaald.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid
Aangeefster [aangeefster] heeft op 10 maart 2017 bij de politie een verklaring afgelegd. Die verklaring houdt – kort gezegd – in dat de verdachte haar als fysiotherapeut behandelde in de praktijk en op enig moment aanbood aangeefster bij haar thuis een keer extra te behandelen. Toen verdachte op 9 februari 2017 bij haar thuis kwam heeft hij zonder te vragen haar bh losgemaakt en is hij op haar benen gaan zitten met aan elke kant een been, waarna hij haar bij haar borsten heeft gegrepen. Ook heeft de verdachte kort daarop haar broek naar beneden getrokken, waarna hij met zijn vingers bij haar naar binnen is gegaan. Toen aangeefster zei ‘dit wil ik niet’ zei de verdachte ‘dit wil je wel, ik weet dat je dit lekker vindt’. Telkens als aangeefster haar broek probeerde op te trekken, trok de verdachte haar broek naar beneden en stopte weer zijn vingers in haar. Ook bleef hij haar bij de borsten pakken. Dit herhaalde zich een paar keer. De aangeefster bleef zeggen dat ze het niet wilde. Het hof acht de voormelde door aangeefster afgelegde verklaring betrouwbaar. Deze verklaring is niet alleen zeer getailleerd en consistent, maar vindt op diverse onderdelen ook steun in de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Steunbewijs
Het hof stelt voorop dat niet vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Zo wordt in het onderhavige geval de verklaring van aangeefster allereerst, op onderdelen, ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf, voor zover die verklaring inhoudt dat hij aangeefster, toen hij op 9 februari 2017 bij haar thuis was, tijdens een massagebehandeling bij haar geslachtsdeel heeft aangeraakt.
Verder vindt de verklaring van aangeefster bevestiging in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], zijnde respectievelijk de ex-vriend en de moeder van aangeefster, aan wie zij nog diezelfde dag alsmede de dag daarna over het gebeurde heeft verteld. Zo blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat aangeefster hem, op de avond van 9 februari 2017, zeer geëmotioneerd heeft verteld dat ze die dag was aangerand door haar fysiotherapeut. Dat zelfde heeft zij op 10 februari 2017 ook aan haar moeder verteld en toen zij dit vertelde, was ze heftig aan het huilen, in paniek en over haar toeren.
Tenslotte vindt de verklaring van aangeefster op bepaalde onderdelen steun in de zich in het dossier bevindende LinkedIn berichten. Deze berichten zijn kort na het gebeurde, te weten op 10 en 13 februari 2017, tussen de verdachte en aangeefster gewisseld. Uit de inhoud van die berichten blijkt dat de verdachte de expliciet genoemde verwijten – zoals het meermalen ondanks haar protest naar binnen gaan in de vagina - die aangeefster hem maakt niet weerspreekt. Hij biedt daarentegen meerdere keren zijn excuses aan, erkent te ver te zijn gegaan en zegt haar grenzen niet meer te zullen overschrijden en haar nee een volgende keer te zullen respecteren.
Tegen deze achtergrond hecht het hof geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat het hof aan die verklaring voorbij gaat.
Concluderend overweegt het hof dat de, door het hof betrouwbaar geachte, verklaring van aangeefster voldoende bevestiging vindt in de overige inhoud van het dossier. Nu naar het oordeel van het hof aldus is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv en het hof ook de overtuiging heeft bekomen dat hetgeen primair is ten laste gelegd zich heeft voorgedaan, komt het hof, met verwerping van het gevoerde verweer, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer [aangeefster]. De verdachte was de fysiotherapeut van het slachtoffer en is, uit hoofde van die behandelrelatie, naar de woning van het slachtoffer gegaan. Aldaar is hij – in het kader van een fysiotherapeutische behandeling – op de benen/het lichaam van het slachtoffer gaan zitten, waarna hij de blote borsten van het slachtoffer heeft vastgegrepen, haar legging omlaag heeft getrokken en haar protesten daartegen negerend, zijn vingers meerdere keren in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht. Door op die manier te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte op een onacceptabele wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij, vanwege zijn functie als behandelend fysiotherapeut op de kwetsbare aangeefster had. De verdachte was – als medewerker in de gezondheidszorg aan wiens zorg zij zich had toevertrouwd – juist degene die haar een veilige behandelomgeving had moeten bieden. De verdachte heeft zich echter uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Uit de namens aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt treffend welk leed het handelen van de verdachte haar heeft berokkend. Zij heeft als gevolg van het gebeurde onder meer last gekregen van paniekaanvallen, slapeloosheid en te kampen met PTSS, waarvoor zij thans onder behandeling is bij een psychotherapeut. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland d.d. 3 april 2018. De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd – een meldplicht en ambulante behandelverplichting.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof ook rekening met de omstandigheid dat het gebeurde al de nodige gevolgen heeft gehad voor de verdachte: het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft de verdachte bij beslissing van 2 april 2019 de maatregel van doorhaling van de inschrijving van verdachte in het BIG-register opgelegd, zodat het voor de verdachte thans niet mogelijk is om zijn beroep als fysiotherapeut uit te oefenen.
Gelet op de ernst en de aard van het bewezen verklaarde feit als ook op de omstandigheid dat de verdachte – blijkens zijn proceshouding – zich geen rekenschap heeft gegeven van het strafbare van zijn handelen en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof acht het daarbij geboden om aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, zodat er op die manier zicht kan worden gehouden op de verdachte en hij, indien diagnostiek uitwijst dat zulks noodzakelijk is, ambulant kan worden behandeld.
Ambtshalve stelt het hof tot slot vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), nu de stukken van het geding op 17 juli 2019, derhalve ruim 8 maanden na het instellen van het hoger beroep op 10 oktober 2018, ter griffie van het hof zijn binnengekomen. Gelet evenwel op de beperkte overschrijding van de redelijke termijn alsook op ook op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk.
Vordering tot schadevergoeding van [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 962,01 aan materiële geleden schade en € 8.750,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 9.712,01.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het materiële deel van de vordering tot een bedrag van € 572,01 en tot toewijzing van het immateriële deel van de vordering tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijk rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 82,02 (kosten opvragen medische informatie) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige dient de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu voor het overige niet kan worden vastgesteld dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Nu niet is komen vast te staan dat de psychische gevolgen waarmee het slachtoffer thans te kampen heeft uitsluitend het gevolg zijn van het bewezen verklaarde, leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid – slechts voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.082,02, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde verplicht is:
  • zich gedurende de proeftijd te melden bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd mee te werken aan (verdiepings-)diagnostiek en zich, indien zulks na diagnostiek geïndiceerd blijkt, onder behandeling te stellen bij polikliniek 'Het Dok' of ‘De Waag' te Rotterdam of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.082,02 (drieduizend tweeëntachtig euro en twee cent) bestaande uit € 82,02 (tweeëntachtig euro en twee cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.082,02 (drieduizend tweeëntachtig euro en twee cent) bestaande uit € 82,02 (tweeëntachtig euro en twee cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2019.