Rolnummer: 22-000987-19
Parketnummer: 09-237810-18
Datum uitspraak: 25 november 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd dagen met aftrek van voorarrest, waarvan zesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld. Tevens is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod, zoals nader in het (herstel)vonnis omschreven, met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door die [aangeefster] (veelvuldig) te bellen en/of (veelvuldig) sms-berichten te zenden en/of (meermalen) te mailen en/of (meermalen) bij de woning en/of het werk van die [aangeefster] langs te gaan met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 08 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Den Haag kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich van contact zou onthouden met [aangeefster], geboren op [geboortejaar] 1988 te Amersfoort;
3.
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangeefster], in ieder geval aan een ander of anderen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Delft in de woning, [adres], bij een ander, te weten bij [aangeefster], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdveertig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan zesenzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in de vordering vermeld. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren zal worden opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod, zoals nader in het (herstel)vonnis omschreven, met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door die [aangeefster]
(veelvuldig
)te bellen en
/of (veelvuldig
)sms-berichten te zenden en
/of (meermalen
)te mailen en
/of(meermalen) bij de woning en/of het werk van die [aangeefster] langs te gaan met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 08 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Den Haag kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich van contact zou onthouden met [aangeefster], geboren op [geboortejaar] 1988 te Amersfoort;
3.
hij op
of omstreeks5 januari 2019 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres],
in elk geval enig goed,d
iegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan
[aangeefster]
, in ieder geval aan een ander of anderentoebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op
of omstreeks5 januari 2019 te Delft in de woning, [adres], bij
een ander, te weten bij[aangeefster]
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde levert op: