ECLI:NL:GHDHA:2019:3371

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-000987-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en overtreding van contactverbod met schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en het overtreden van een contactverbod. De verdachte heeft in de periode van 8 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door haar herhaaldelijk te bellen, sms'en en bij haar woning en werk langs te gaan. Tevens heeft hij op 5 januari 2019 een raam van haar woning vernield en is hij haar woning binnengedrongen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een maatregel opgelegd die de vrijheid van de verdachte beperkt voor de duur van vijf jaren, met een gebiedsverbod en contactverbod met de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 2.000,- moet betalen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 januari 2019. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000987-19
Parketnummer: 09-237810-18
Datum uitspraak: 25 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd dagen met aftrek van voorarrest, waarvan zesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld. Tevens is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod, zoals nader in het (herstel)vonnis omschreven, met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door die [aangeefster] (veelvuldig) te bellen en/of (veelvuldig) sms-berichten te zenden en/of (meermalen) te mailen en/of (meermalen) bij de woning en/of het werk van die [aangeefster] langs te gaan met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 08 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Den Haag kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich van contact zou onthouden met [aangeefster], geboren op [geboortejaar] 1988 te Amersfoort;
3.
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangeefster], in ieder geval aan een ander of anderen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Delft in de woning, [adres], bij een ander, te weten bij [aangeefster], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdveertig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan zesenzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in de vordering vermeld. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren zal worden opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod, zoals nader in het (herstel)vonnis omschreven, met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door die [aangeefster]
(veelvuldig
)te bellen en
/of (veelvuldig
)sms-berichten te zenden en
/of (meermalen
)te mailen en
/of(meermalen) bij de woning en/of het werk van die [aangeefster] langs te gaan met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 08 oktober 2018 tot en met 20 november 2018 te Delft, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 08 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Den Haag kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich van contact zou onthouden met [aangeefster], geboren op [geboortejaar] 1988 te Amersfoort;
3.
hij op
of omstreeks5 januari 2019 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan de [adres],
in elk geval enig goed,d
iegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan
[aangeefster]
, in ieder geval aan een ander of anderentoebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op
of omstreeks5 januari 2019 te Delft in de woning, [adres], bij
een ander, te weten bij[aangeefster]
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:

1.belaging.

2: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

4.in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft het slachtoffer na de beëindiging van hun relatie een grote hoeveel berichten gestuurd, veelvuldig gebeld en is bij haar werkgever langs gegaan om met haar in contact te komen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van een hem door de officier van justitie opgelegd contactverbod. Daarnaast heeft verdachte ongewenst contact gezocht met aangeefster door met een hamer een raam van haar woning te vernielen en vervolgens door dat raam haar woning binnen te dringen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte herhaaldelijk ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft hij doelbewust gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging en andere strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts gelet op het Reclasseringsadvies van Fivoor d.d. 8 maart 2019, waarin wordt geadviseerd tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Daarbij is onder meer overwogen dat de rapporteur van mening is dat de verdachte behandeld moet worden voor zijn stalking-gedrag en belaging en zijn middelengebruik (harddrugs en alcohol) in het algemeen, teneinde de hoge kans op recidive te verkleinen.
Namens de verdediging is bepleit dat oplegging van de bijzondere voorwaarden thans niet meer noodzakelijk is, omdat de verdachte Delft heeft verlaten en een nieuw leven is begonnen in Enschede met een nieuwe partner.
Nu echter nog geen behandeling en/of gedragsinterventie heeft plaatsgevonden acht het hof, mede gelet op de aard van de problematiek en ook de omstandigheid dat de verdachte een nieuwe relatie heeft, het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen voor de duur van vijf jaren, inhoudende een gebiedsverbod voor de nader te noemen gebieden alsmede een contactverbod met [aangeefster]. Het hof zal bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Voorts zal het hof bevelen dat voormelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 38v Sr gestelde voorwaarden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.476,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.476,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake de materiële schade levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade. Deze kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 138, 184a, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
36 (zesendertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatie-plicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Regio Oost, Molenstraat 50 te 7514 DK Enschede, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaren zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere, soortgelijke gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaren of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorg-instelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij verdachte voordoet, zich laat opnemen ten behoeve van crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster], geboren op [geboortejaar]1988, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet zal bevinden in het gebied dat begrenst wordt door de Vulcanusweg, Frederik van Eedenlaan, Voorhofdreef, de Kruithuisweg (waarop veroordeelde zich wel mag bevinden), de Prinses Beatrixlaan (waarop de veroordeelde zich wel mag bevinden), de Martinus Nijhoflaan, het Delftland-plein en de Minervaweg te Delft alsmede op de Gemeentewerf te Berkel en Rodenrijs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod en gaat niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Legt op de
maatregel, strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte voor de duur van

5 (vijf) jaren

- wordt bevolen zich gedurende na heden niet op te houden in het navolgende gebied dat begrenst wordt door de [a], [b], [c], [d] (waarop veroordeelde zich wel mag bevinden), [e] (waarop de veroordeelde zich wel mag bevinden), [f], [g] en [h] te Delft alsmede op de Gemeentewerf te Berkel en Rodenrijs;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster], geboren op [geboortejaar] 1988.
Beveelt dat
vervangende hechtenisvoor de duur van
1 (één) weekzal worden toegepast voor ieder keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Bepaalt dat de totale duur van de vervangende hechtenis
ten hoogte 6 (zes) maandenbedraagt.
Verstaat dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
Beveelt dat de voormelde bijzondere voorwaarden en de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangeefster], ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Derijks, mr. Th.P.L. Bot en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 november 2019.