ECLI:NL:GHDHA:2019:3369

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-003623-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van smaadschrift in het kader van vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor smaadschrift. De verdachte had op 5 april 2016 in Stolwijk posters opgehangen met de tekst die de eer en goede naam van Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aanrandde. De posters bevatten beschuldigingen over de betrokkenheid van deze bedrijven bij de bouw van een gezinsgevangenis voor vluchtelingen, wat de verdachte als een kritiek op het overheidsbeleid bedoelde. Het hof oordeelde dat er geen dringende maatschappelijke behoefte was om de uitlatingen van de verdachte te verbieden, en dat de beperking van het recht op vrije meningsuiting niet noodzakelijk was in een democratische samenleving. Het hof verklaarde het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. Dit arrest volgt op een terugwijzing door de Hoge Raad, die eerder het vonnis van de politierechter had vernietigd. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de bescherming van de goede naam van bedrijven en het recht op vrijheid van meningsuiting, vooral in het kader van maatschappelijk debat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003623-19
Parketnummer: 09-071291-16
Datum uitspraak: 7 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 2 juli 2019 - op het bestaande hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het op 5 december 2016 gehouden onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,- te vervangen door vijf dagen hechtenis in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof, zitting houdend in een andere samenstelling, heeft bij arrest van 27 september 2017 het vonnis waarvan beroep vernietigd, de verdachte veroordeeld voor het ten laste gelegde smaadschrift en de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen dat arrest onbeperkt beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 juli 2019 (nr. S 17/04910) voormeld arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep na terugwijzing
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 2 juli 2019 het gehele vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 april 2016 te Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (meermalen) heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door (telkens) op (een) (groot aantal) openbare plek(ken)
(waaronder een bushalte langs de N207 ter hoogte van de Populierenlaan en/of de Bovenkerkseweg en/of de Kievitslaan en/of de Goudseweg en/of de Jan Steenlaan en/of de Gruttostraat en/of het Kerspelpad en/of de Sportlaan en/of de Vlietstraat en/of de Tentweg)
een poster(s)/pamflet(ten) op te hangen/te plakken met de navolgende tekst:
"Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
Uw duurzame partner in deportaties
Bouwt vol trots de gezinsgevangenis voor vluchtelingen op kamp [x]
Kamp[x].nl";
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks5 april 2016 te Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (meermalen) heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld
of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door (telkens) op
(een) (groot aantal)openbare plek
(ken
)
(waaronder een bushalte langs de N207 ter hoogte van de Populierenlaan en
/ofde Bovenkerkseweg en
/ofde Kievitslaan en
/ofde Goudseweg en
/ofde Jan Steenlaan en
/ofde Gruttostraat en
/ofhet Kerspelpad en
/ofde Sportlaan en
/ofde Vlietstraat en
/ofde Tentweg)
eenposter
(s
)/pamflet(ten) op te hangen/te plakken met de navolgende tekst:
"Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Uw duurzame partner in deportaties Bouwt vol trots de gezinsgevangenis voor vluchtelingen op kamp [x] Kamp[x].nl";
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Kwalificatie
Het onder bewezen verklaarde levert op:

Smaadschrift

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe gesteld dat de uitzondering van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, dan wel dat een veroordeling in strijd zou zijn met het door artikel 10, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) beschermde recht op vrijheid van meningsuiting.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt voorop dat het kader waarbinnen de ten laste gelegde verdenking beoordeeld dient te worden, wordt gevormd door artikel 10 EVRM, waarin is bepaald dat een ieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat onder meer de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag. Omdat de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, bevat het tweede lid van dit artikel een begrenzing van dit recht.
Het hof overweegt in dit verband daarnaast dat het, onder meer in artikel 10 EVRM, tweede lid gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting niet aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van smaad in de weg staat, indien een dergelijke veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten - te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke - beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Een van de genoemde beschermde belangen is de bescherming van de goede naam van anderen. Volgens vaste jusrisprudentie van het EHRM komt dat er op neer dat de beperking ingegeven moet zijn door een
‘pressing social need’. In het Nederlandse strafrecht wordt dit belang onder meer beschermd door artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van uitlatingen in verband met de strafbaarheid daarvan wegens smaadschrift in de zin van artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient volgens de bestendige lijn in de jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden acht te worden geslagen op:
De bewoordingen van die uitlating, is de uiting op zich zelf beledigend.
De context waarin die uitlating is gedaan. Daarbij is van belang of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan een publiek debat of een uiting is van artistieke expressie.
Is de uitlating in de onder 2 bedoelde niet onnodig grievend.
Op grond van de stukken in het dossier zoals daarvan is gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende komen vast te staan:
  • De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat zij op 13 september 2017 samen met haar medeverdachte op de in de tenlastelegging genoemde locaties in Stolwijk posters heeft aangeplakt.
  • Op deze posters stond de volgende tekst:
"Bouwbedrijf
[BEDRIJF 1] EN [BEDRIJF 2]
UW DUURZAME PARTER IN DEPORTATIES
Bouwt vol trots de gezinsgevangenis voor vluchtelingen op kamp [x]!
Kamp[x].nl”
- Bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft in opdracht van de overheid de gezinsvoorziening in Detentiecentrum [x] gebouwd, hetgeen het resultaat was van een openbare aanbesteding. Het is aldus een bedrijf dat heeft meegedaan aan een openbare aanbesteding ter uitvoering van overheidsbeleid. Daarbij gaat het om publieke middelen die ten dienste staan van de uitvoering van een overheidstaak.
Beoordeling van punt 1
Het woord “deportatie” is op zich niet beledigend maar kan een negatieve connotatie hebben. Bovendien kan het woord door de context waarin het wordt gebruikt wel degelijk beledigend zijn. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de combinatie van de woorden op de verspreide posters de tekst en daarmee ook het woord deportaties smadelijk is voor het bedrijf. De tekst legt een verband tussen het – in opdracht van de overheid - bouwen en de gestelde deportaties, waarop het bedrijf nog trots zou zijn ook, en waarbij benadrukt wordt dat het bedrijf daar een duurzame partner in is. De woorden zijn naar het oordeel van het hof dan ook kennelijk bedoeld om het bedrijf in zijn goede naam te raken en zetten het in een negatief daglicht. De posters wekken bovendien de indruk dat het bedrijf zelf enige betrokkenheid zou hebben bij de zogenoemde deportaties, althans het gevoerde overheidsbeleid aangaande de uitzetting van vluchtelingen.
Beoordeling van punten 2 en 3
De verdachte heeft verklaard met het ophangen van de posters te beogen aandacht te vragen voor het in haar ogen onjuiste overheidsbeleid inzake het uitzetten van (minderjarige)vluchtelingen en in dit verband in het bijzonder over de wijze waarop (minderjarige) vluchtelingen worden gehuisvest. De verdachte is van mening dat een onderdeel van het overheidsbeleid bestond uit het vastzetten van onschuldige families in een gevangenis. Het bouwbedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft in opdracht van de overheid een gebouw gerealiseerd dat gebruikt werd/zou gaan worden bij de uitvoering van het beleid inzake het huisvesten en het vervolgens uitzetten van vluchtelingen.
Het vluchtelingenbeleid is – en was ook ten tijde van het ten laste gelegde - onderwerp van een breed gevoerde discussie. De kwestie van het detineren van gezinnen en kinderen zonder dat zij strafbare feiten hadden gepleegd was daarbij eveneens onderwerp van debat. Het hof is van oordeel dat de uitlating van de verdachte dan ook kan worden beschouwd als gedaan binnen de context van een ook voor derden kenbaar maatschappelijk debat.
Voorts zal bij de beoordeling of verdachte’s vrijheid van meningsuiting mag worden ingeperkt, het algemeen belang bij een open en vrije discussie over het overheidsbeleid enerzijds moeten worden afgewogen tegen het belang van de bescherming van de eer en goede naam van het bouwbedrijf anderzijds.
Het hof meent in dit verband dat in een democratische samenleving een bedrijf dat meedoet aan aanbestedingen, waaronder openbare aanbestedingen ter uitvoering van bekritiseerd overheidsbeleid, er in beginsel rekening mee moet houden dat zij hiermee onderdeel kan worden van het publieke debat en daarmee ook doelwit kan worden van publiek geuit ongenoegen.
Daarnaast betrekt het hof bij de beoordeling dat de uitlatingen op de posters tot de categorie van feitelijke beweringen behoren. Weliswaar ligt in deze uitlatingen een zeker waardeoordeel besloten, maar dit waardeoordeel is met feiten onderbouwd. Met het woord gezinsgevangenis wordt immers gedoeld op het Detentiecentrum [x], in de volksmond een gevangenis. Het verblijf van gezinnen in het detentiecentrum kan op grond van de stukken die door de verdediging zijn overgelegd omschreven worden met de term “gedetineerd”.
Daarnaast is het uitzetten van vreemdelingen op de poster geduid als deportaties. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen heeft dit woord in combinatie met het verplaatsen van mensen inderdaad een negatieve bijklank. De algemene betekenis van dit begrip, dat tevens op de website van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst zelf wordt gebezigd, is het uitzetten/uitwijzen van mensen of vreemdelingen. De verdachte heeft hieromtrent ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij – al brainstormende over de te bezigen tekst op de posters – bekend was met de algemene betekenis van het woord deportaties. Zij heeft voorts aangegeven dat die betekenis aansloot bij haar beeld van het Nederlandse vluchtelingenbeleid op dit punt. Daarom was in de visie van de verdachte dit woord bij uitstek geschikt om te bezigen op de poster.
Het hof stelt tenslotte vast dat de tekst op de poster niet oproept tot gebruik van geweld, discriminatie dan wel verstoring van de openbare orde.
Het hof is van oordeel dat de uitlating, zoals gedaan op de posters, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet onnodig grievend is.
Alles overziend, acht het hof het belang bij een open en vrije discussie met betrekking tot de huisvesting van vluchtelingen groter dan het belang van de bescherming van de eer en goede naam van het bouwbedrijf.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een dringende maatschappelijke behoefte, een “pressing social need”, voor het verbieden van de tekst op de posters, zodat de beperking van het recht op vrije meningsuiting in de vorm van een veroordeling van verdachte wegens smaadschrift niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Dit leidt ertoe dat de regeling van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing wordt gelaten.
Op grond van vorenstaande is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert. De verdachte moet derhalve ter zake van dat feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
niet strafbaaren
ontslaat de verdachtete dier zake
van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. Th.P.L. Bot en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 november 2019.