ECLI:NL:GHDHA:2019:3368

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-002190-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging van levensgezel met een mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn (voormalige) vriendin, gepleegd op 28 februari 2019 te Maassluis. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast was er een maatregel opgelegd tot beperking van de vrijheid, die een gebiedsverbod en contactverbod inhield voor de duur van drie jaren.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij hij zijn levensgezel meermalen heeft mishandeld en haar met een mes heeft bedreigd. De bedreigingen waren van ernstige aard en hebben geleid tot een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat ook psychische gevolgen heeft gehad.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en heeft de maatregel tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren gehandhaafd. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij recht heeft op een bedrag van € 267,42, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002190-19
Parketnummer: 10-051078-19
Datum uitspraak: 25 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens is aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en een contactverbod, zoals nader in het vonnis omschreven, met het bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2019 te Maassluis zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door meermalen tegen haar gezicht te slaan;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2019 te Maassluis [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes aan die [aangeefster] te tonen en/of een mes in de richting van die [aangeefster] en/of haar kinderen te houden en/of (daarbij) die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "schop me dan, dan kun je zien hoe ik jullie neer steek" en/of "Je kan aangifte doen, maar over een paar uur ben ik vrij en dan steek ik jullie alsnog dood" en/of "ik steek jou en de kinderen dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks28 februari 2019 te Maassluis zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door meermalen tegen haar gezicht te slaan;
2.
hij op
of omstreeks28 februari 2019 te Maassluis
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een mes aan die [aangeefster] te tonen en
/ofeen mes in de richting van die [aangeefster] en
/ofhaar kinderen te houden en
/of (daarbij
)(die [aangeefster]) dreigend de woorden toe te voegen "schop me dan, dan kun je zien hoe ik jullie neer steek" en
/of"Je kan aangifte doen, maar over een paar uur ben ik vrij en dan steek ik jullie alsnog dood" en
/of"ik steek jou en de kinderen dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
1: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn (voormalige) vriendin. Door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is daarenboven voor het slachtoffer beangstigend geweest, hetgeen ook blijkt uit hetgeen haar raadsvrouw namens haar ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden door dergelijke feiten in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2019.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende een gebiedsverbod voor de nader te noemen gebieden alsmede een contactverbod met [aangeefster]. Het hof zal bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Voorts zal het hof bevelen dat voormelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 38v Sr gestelde voorwaarden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.552,36, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.552,36.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 516,38, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 17,42 (reiskosten bezoek advocaat) materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de overige gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,00.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 267,42 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 267,42 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de
maatregel, strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de verdachte voor de duur van

3 (drie) jaren

- wordt bevolen zich gedurende na heden niet op te houden in de navolgende gebieden:
  • [x] te Maassluis, in welke straat de woning van aangeefster gelegen is;
  • [y] te Maassluis, in welke straat de gastouder van de kinderen van aangeefster is gevestigd;
  • [z] te Maassluis, in welke straat de school van de kinderen van de aangeefster is gevestigd.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster].
Beveelt dat
vervangende hechtenisvoor de duur van
1 (één) weekzal worden toegepast voor ieder keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Bepaalt dat de totale duur van de vervangende hechtenis
ten hoogte 6 (zes) maandenbedraagt.
Verstaat dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 267,42 (tweehonderdzevenenzestig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 17,42 (zeventien euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 267,42 (tweehonderdzevenenzestig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 17,42 (zeventien euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. Derijks, mr. Th.P.L. Bot en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 november 2019.