ECLI:NL:GHDHA:2019:3272

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
22-002952-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het in voorraad hebben en vervoeren van valse bankbiljetten met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het medeplegen van het in voorraad hebben en vervoeren van valse bankbiljetten van € 50,-. De zaak kwam aan het licht na een controle van de auto waarin de verdachte zich bevond, waarbij vals geld werd aangetroffen. De verdachte overhandigde vier bankbiljetten van € 50,- aan de verbalisant, wat leidde tot zijn aanhouding. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de bankbiljetten vals waren, gezien de omstandigheden waaronder deze waren aangetroffen en de verklaringen van de medeverdachten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De strafmotivering hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het hof concludeerde dat het in omloop brengen van vals geld ernstige schade toebrengt aan het vertrouwen in de economie en de maatschappij.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002952-18
Parketnummer: 09-817876-18
Datum uitspraak: 10 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1998,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 maart 2019 en 26 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Voorts is aan de verdachte een taakstraf opgelegd voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2018, te Leiderdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer bankbiljetten van Eur 50,00, opzettelijk als echte en onvervalste muntspeciën of munt- of bankbiljetten heeft uitgegeven of, muntspeciën of munt- of bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt of heeft vervalst of, waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij ze ontving, bekend was of, deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven,
- heeft ontvangen en/of,
- zich heeft verschaft en/of
- in voorraad heeft gehad en/of
- heeft vervoerd en/of heeft ingevoerd en/of
- heeft doorgevoerd en/of
- heeft uitgevoerd;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 juli 2018, te Leiderdorp,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, één of meerbankbiljetten van Eur 50,00,
opzettelijk als echte en onvervalste muntspeciën of munt- of bankbiljetten heeft uitgegeven of, muntspeciën of munt- of bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt of heeft vervalst of,waarvan de valsheid
of vervalsinghem, toen hij ze ontving, bekend was
of, deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven,
- heeft ontvangen en/of,
- zich heeft verschaft en/of
- in voorraad heeft gehad en
/of
- heeft vervoerd
en/of heeft ingevoerd en/of
- heeft doorgevoerd en/of
- heeft uitgevoerd;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs voor de wetenschap bij de verdachte van de valsheid van de bankbiljetten bij ontvangst daarvan alsmede voor het oogmerk om de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of doen uitgeven, ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 4 juli 2018 blijkt het volgende: verbalisant [verbalisant] heeft, na het aantreffen van vals geld bij een van de andere inzittenden in de auto, gevraagd wie er nog vals geld bij zich had. Daarop overhandigde verdachte vier bankbiljetten van € 50,-. Hieruit volgt reeds dat de verdachte wist dat de desbetreffende bankbiljetten vals waren.
De verdachte heeft hierover weliswaar anders verklaard, namelijk dat de vier bankbiljetten bij hem zijn gevonden toen hij door de verbalisant gefouilleerd werd, maar daar gaat het hof niet in mee. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen aanknopingspunten om aan het door verbalisant [verbalisant] ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen te twijfelen en ook overigens ziet het hof daartoe geen aanleiding. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat verbalisant [verbalisant] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij blijft bij het door hem opgemaakte proces-verbaal en dat als het anders was gegaan, hij dat had opgeschreven.
De verklaring van de verdachte dat hij de bankbiljetten die dag op het moment van staandehouding door de verbalisant op de grond heeft zien liggen, heeft opgepakt en in zijn zak gedaan acht het hof evenmin aannemelijk. Het hof vindt hierbij mede van belang dat deze verklaring pas twee dagen
nazijn aanhouding bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris is afgelegd, terwijl hij daarvoor in zijn politieverhoor meerdere keren heeft verklaard dat hij niet meer wist
hoehij aan de bankbiljetten van € 50,- was gekomen.
Voor het moment van wetenschap dat het hier valse bankbiljetten betrof, neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 4 juli 2018 blijkt dat de bestuurder van de auto, [medeverdachte 1], werd staande gehouden vanwege een niet functionerend achterlicht. In dit voertuig bevonden zich ook de verdachte en zijn medepassagier [medeverdachte 2]. Na persoonscontrole bleek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] meerdere keren voorkwamen in verband met - onder meer - bezit van vals geld. Daarmee geconfronteerd verklaarde [medeverdachte 1] desgevraagd dat hij geen vals geld bij zich had; verbalisant [verbalisant] zag daarop dat [medeverdachte 2] meerdere briefjes van € 50,- in zijn hand had, zijn broek aan de voorzijde open trok en zijn hand naar zijn geslachtsdeel bracht; toen hij zijn hand weer uit zijn broek haalde zag [verbalisant] dat [medeverdachte 2] geen geld meer in de hand had. Daarop werd [medeverdachte 2] aangehouden voor bezit van vals geld.
Op de vraag of een van de anderen vals geld bij zich hadden, gaf verdachte de vier briefjes zoals hierboven weergegeven. Verbalisant [verbalisant] zag direct dat deze bankbiljetten alle vier eenzelfde serienummer hadden. Dit is hetzelfde serienummer als het serienummer op de zeven - bij nader onderzoek in de auto - in het dashboard in een enveloppe met de naam [medeverdachte 1] aangetroffen valse bankbiljetten van € 50,- . Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 4 juli 2018 blijkt dat tijdens zijn fouillering op het politiebureau ook bij medeverdachte [medeverdachte 2] twee enveloppen zijn aangetroffen met elk 18 stuks valse biljetten van € 50,- die ditzelfde serienummer bevatten. Blijkens het proces-verbaal “forensisch technisch onderzoek verdachte bankbiljetten” is van deze bankbiljetten vastgesteld dat er meerdere echtheidskenmerken ontbreken en dat deze dus vals zijn.
Het feit dat onder alle inzittenden van de auto valse bankbiljetten zijn aangetroffen die vanwege hetzelfde serienummer kennelijk uit dezelfde bron komen, dat sprake is van een groot aantal daarvan én dat de verdachte “spontaan” op de vraag of hij vals geld bij zich had, de bankbiljetten heeft overhandigd, wijst er op dat de verdachte (en de medeverdachten) reeds bij ontvangst daarvan heeft (hebben) geweten dat de bankbiljetten vals waren.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat tevens voldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat hier sprake is van medeplegen.
Gezien de vorengenoemde feiten en omstandigheden en nu niet is gebleken dat de verdachte de bankbiljetten met een ander doel voorhanden heeft gehad, is het hof van oordeel dat de verdachte de bankbiljetten voorhanden heeft gehad met het oogmerk om deze als echt en onvervalst in omloop te brengen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en vervoeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in voorraad hebben en vervoeren van valse bankbiljetten van € 50,- met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te (doen) geven. Het in omloop houden van vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert in het bijzonder de latere onwetende bonafide ontvanger in ernstige mate. Tevens ondervindt het handelsverkeer als geheel door het in omloop brengen van valse bankbiljetten hinder en schade.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een (soortgelijk) strafbaar feit.
Het hof houdt rekening met het feit dat de verdachte een jong volwassene is die zijn leven verder goed op de rit lijkt te hebben.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 209 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
62 (tweeënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. C.M. Derijks en mr. A.M. Hol,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2019.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.