In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het verwerven van een gestolen motor van het merk KTM, die hij in de periode van 20 tot en met 27 juli 2017 in Huizen had verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte had verklaard dat hij de motor ter reparatie van een kennis had gekregen, maar het hof vond deze verklaring niet aannemelijk. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.