ECLI:NL:GHDHA:2019:3270

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
22-002442-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijk geweld en mishandeling met onvoldoende bewijs en taakstraf opgelegd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor openlijk geweld en mishandeling, maar in hoger beroep werd hij vrijgesproken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen twee benadeelde partijen. Het hof oordeelde dat de belastende verklaringen van een getuige niet met voldoende zekerheid konden worden vastgesteld, waardoor er onvoldoende bewijs resteerde voor de vrijspraak. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor openlijk geweld tegen een derde benadeelde partij, met een taakstraf van 100 uur en de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging, wat de openbare orde schendt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De straf werd gemotiveerd door de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf werd gegrond verklaard, omdat de verdachte de voorwaarden van zijn proeftijd had geschonden.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002442-18
Parketnummers: 10-107412-16 en 10-199536-17
en 10-681088-14 (TUL)
Datum uitspraak: 3 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-199536-17 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-199536-17 subsidiair en het onder parketnummer 10-107412-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor duur van (rekening houdend met de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht) honderdachtenvijftig uren, subsidiair negenenzeventig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding. Ten slotte is de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10-681088-14 toegewezen.
Genoemde benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw in het strafgeding gevoegd, zodat de vorderingen tot schadevergoeding in hoger beroep niet aan de orde zijn.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

onder parketnummer 10-199536-17:hij op of omstreeks 20 augustus 2017 te Oud-Beijerland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Kerkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], welk geweld bestond uit

- vasthouden en/of slaan en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [benadeelde partij 1] en/of
- een knietje geven in/op/tegen het gezicht van die [benadeelde partij 1] en/of
- ( onderuit) schoppen van die [benadeelde partij 2];
subsidiair
hij op of omstreeks 20 augustus 2017 te Oud-Beijerland [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door hem een knietje in/op/tegen zijn gezicht te geven;

onder parketnummer 10-107412-16:hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Oud-Beijerland openlijk, te weten op of aan de openbare weg, De Oude Tol, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 3], welk geweld bestond uit

- het slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde partij 3] en/of
- het schoppen tegen een kuit/been van die [benadeelde partij 3] en/of
- het slaan/schoppen op/tegen een arm en/of het lichaam van die [benadeelde partij 3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder parketnummer 10-199536-17 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat hij ter zake van het onder parketnummer 10-199536-17 subsidiair en het onder parketnummer 10-107412-16 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor duur van honderdveertig uren, subsidiair zeventig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 10-199536-17 primair als openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is ten laste gelegd.
Evenmin acht het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door hem een knietje in/op/tegen zijn gezicht te geven, zoals hem onder dat parketnummer subsidiair is ten laste gelegd.
Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat uit de tegenover de politie afgelegde verklaring van aangever [benadeelde partij 1] blijkt dat hij 20 augustus 2017 op de Kerkstraat in Oud-Beijerland twee jongens en een meisje zag die hem tegemoet liepen. Eén van die drie personen herkende hij als de verdachte [verdachte], een jongen met zwart kort haar. Aangever voelde dat één van hen hem een knietje gaf in zijn gezicht. Hij heeft echter niet gezien wie hem dat knietje gaf.
De verdachte heeft ontkend dat hij aangever bij die ontmoeting een knietje in het gezicht heeft gegeven.
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij zag dat een jongen met zwart kort haar aangever met zijn rechterknie vol op zijn gezicht raakte.
[getuige] is eveneens als getuige door de raadsheer-commissaris gehoord. De getuige heeft toen weliswaar herhaald dat hij heeft gezien dat de verdachte aangever een knietje heeft gegeven, maar verklaart op relevante onderdelen anders over wat hij toen heeft gezien en wat er zich nu precies heeft afgespeeld. Zo verklaarde de getuige bij de politie nog dat hij tussen aangever en de verdachte is gesprongen, ze heeft weggeduwd en vervolgens aangever heeft meegenomen naar de eigenaar van het nabijgelegen café. De eigenaar van het café heeft daar indertijd bij de politie echter anders over verklaard. Bij de raadsheer-commissaris komt getuige [getuige] terug op zijn eerdere politieverklaring en verklaart juist bewust zich er niet tussen te hebben gegooid en meteen naar de eigenaar van het café te zijn gelopen.
Ook heeft [getuige] verklaard dat hij zag dat de neus van aangever bloedde nadat hij het knietje had gekregen. Dit terwijl aangever zelf heeft verklaard – en de verdachte heeft in dezelfde zin verklaard - dat zijn neus al bloedde nadat hij van verdachte in een eerder stadium een klap had gekregen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld wat de getuige zelf heeft waargenomen van het tenlastegelegde incident, zodat het hof diens belastende verklaringen buiten beschouwing laat.
De omstandigheid dat blijkens de beschikbare medische informatie bij aangever een gebroken neus, met scheefstand naar rechts, is geconstateerd, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende steunbewijs voor de vaststelling dat het de verdachte is die aangever een knietje in zijn gezicht heeft gegeven. Bovendien is het naar het oordeel van het hof niet uitgesloten dat het letsel ten gevolge van de vuistslag, die aangever even daarvoor op zijn neus had gekregen, is ontstaan.
Nu het dossier ook overigens geen de aangifte ondersteunende bewijsmiddelen bevat, ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van aangever [benadeelde partij 1] door de verdachte. Derhalve dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-107412-16 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 mei 2016 te Oud-Beijerland openlijk, te weten op of aan de openbare weg, De Oude Tol,
in elk geval op of aan een openbare weg,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
personen, te weten[benadeelde partij 3], welk geweld bestond uit
- het slaan/stompen op
/tegenhet hoofd
en/of het gezichtvan die [benadeelde partij 3] en
/of
- het schoppen tegen een kuit
/beenvan die [benadeelde partij 3] en
/of
- het slaan/schoppen
op/tegen
een arm en/ofhet lichaam van die [benadeelde partij 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder parketnummer 10-107412-16 bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander zonder invoelbare aanleiding schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door het slachtoffer op of aan de openbare weg te slaan/stompen en te schoppen, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Door zo te handelen hebben de verdachte en zijn mededader de openbare orde geschonden en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een feit als het onderhavige versterkt in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid in de openbare ruimte.
De ernst en de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde worden onderstreept door het in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) geformuleerde uitgangspunt voor bestraffing van openlijke geweldpleging tegen personen: een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren.
Het hof heeft voorts in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het begaan van het onderhavige feit nota bene in een proeftijd behorende bij een veroordeling voor het medeplegen van mishandeling liep. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. De verdachte is hardleers gebleken.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof meegewogen dat hij het bewezen verklaarde heeft erkend en dat hij er blijk van heeft gegeven in te zien dat hij door zijn handelwijze over de schreef is gegaan.
Voorts houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de relatieve ouderdom van het feit en de omstandigheid dat er geen zorgen bestaan over de ontwikkeling van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Een taakstraf voor de duur van zestig uren zoals door de raadsman bepleit doet naar het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit, mede gelet op de eerdere veroordeling wegens een geweldsdelict, waarvoor hij in een proeftijd liep.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2014 onder parketnummer 10-681088-14 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-199536-17 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-107412-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 10-107412-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2014, parketnummer 10-681088-14, te weten van:
een taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. T.B. Trotman en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 december 2019.