ECLI:NL:GHDHA:2019:3242

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
BK-18/00797
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag IB/PVV en aftrekbaarheid van giften aan een ANBI

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) voor het jaar 2012 van belanghebbende werd vernietigd. Belanghebbende had in zijn aangifte een gift van € 2.000 aan een stichting opgevoerd als aftrekpost. De Inspecteur betwistte de betrouwbaarheid van de kwitantie die belanghebbende had ingediend ter onderbouwing van de gift. Het Hof oordeelt dat belanghebbende, bij gebrek aan ander bewijs, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gift daadwerkelijk heeft gedaan. De Inspecteur beschikte over een nieuw feit voor navordering, omdat hij pas na een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van belanghebbende aanleiding had om de gift aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en bevestigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, waarbij het Hof concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op de aftrek van de gift.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00797

Uitspraak van 27 november 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] , [C] , [E] en [F] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juni 2018, nummer SGR 18/1241.

Procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.114. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 124 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft:
  • het beroep gegrond verklaard;
  • de uitspraak op bezwaar vernietigd;
  • de navorderingsaanslag vernietigd;
  • de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij brief van 16 november 2018, ingekomen bij het Hof op 19 november 2018, heeft de Inspecteur zijn hogerberoepschrift aangevuld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Eveneens bij brief van 16 november 2018 heeft de Inspecteur een geschoonde en een ongeschoonde versie van een proces-verbaal, door de FIOD opgemaakt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, en van enkele andere stukken aan het Hof gezonden. Daarbij heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat enkel het Hof kennis mag nemen van de ongeschoonde versie van het proces-verbaal en de andere stukken (beperkte kennisneming).
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek geschorst en de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer (de geheimhoudingskamer).
1.7.
Bij beslissing van 16 april 2019 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek van de Inspecteur tot beperkte kennisneming gedeeltelijk afgewezen en de Inspecteur gevraagd of hij bereid is een versie van de stukken over te leggen waarin de betreffende delen leesbaar zijn gemaakt.
1.8.
Bij brief van 17 mei 2019, ingekomen bij het Hof op 20 mei 2019, heeft de Inspecteur een versie van de stukken overgelegd waarin de betreffende delen leesbaar zijn gemaakt. Een afschrift van deze stukken is door de griffier van het Hof bij brief van 27 juni 2019 verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende.
1.9.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof te kennen gegeven dat hij toestemming verleent aan het Hof om mede op grondslag van de door de Inspecteur bij brief van 16 november 2018 verzonden ongeschoonde stukken uitspraak te doen.
1.10.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 oktober 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces‑verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar een gift van € 2.000 opgevoerd met de omschrijving " [G] stichting".
2.2.
Met dagtekening 30 augustus 2013 heeft de Inspecteur een definitieve aanslag IB/PVV voor het onderhavige jaar opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.114, overeenkomstig de ingediende aangifte.
2.3.
Bij brief van 15 december 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht gegevens op te sturen over de in de aangifte in aftrek gebrachte gift. De bijlage (Formulier aftrekbare kosten aangifte inkomstenbelasting 2012) vermeldt onder meer:
"Giften
U hebt in uw aangifte bij 'Giften' € 2.000 afgetrokken. Stuur mij daarom:
  • een specificatie van deze giften
  • de originele schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen, zoals bankafschriften, waaruit blijkt aan wie deze giften zijn gedaan en voor welke bedragen".
2.4.
De reactie (het ingevulde formulier aftrekbare kosten aangifte inkomstenbelasting 2012) van belanghebbende op voormelde brief is ingekomen bij de Inspecteur op 5 januari 2017 en vermeldt onder meer:
"Ik heb ook een brief ontvangen over de gift van 2015. Echter het bewijs hiervan ligt bij mijn zoon thuis en mijn zoon is op dit moment op vakantie. Zodra hij terug is, stuur ik het bewijs gelijk op met het andere formulier."
2.5.1.
De zoon, en tevens gemachtigde, van belanghebbende is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met giftenaftrek in aangiften inkomstenbelasting.
2.5.2.
Het dossier bevat stukken uit het strafrechtelijk onderzoek ' [H] ', dat is uitgevoerd door de FIOD. De FIOD heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van valse giftkwitanties van onder andere de [I] ( [I] ) in aangiften inkomstenbelasting. Gedurende dit onderzoek werd onder meer gezien dat ook de zoon van belanghebbende, medewerker van de Belastingdienst, gebruik heeft gemaakt van dergelijke kwitanties. Voorts werd geconstateerd dat de zoon samen met een derde, eveneens een medewerker van de Belastingdienst, een belastingadvieskantoor heeft. Uit onderzoek is gebleken dat dit belastingadvieskantoor aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend waarin giften werden opgevoerd die werden onderbouwd met, na achteraf is gebleken, vervalste kwitanties op naam van de [I] .
2.5.3.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn WhatsApp-gesprekken onderzocht tussen [A] en E alsmede tussen [A] en C:
"AMB-028
What'sApp gesprek tussen [A] en [E] (11-03-2015 t/m 6-10-2016)
 Op 13 maart 2015 verzoekt verdachte [A] aan ene [
E] om voor ten hoogste € 2.000 een gift voor hem te regelen;
 Verdachte [A] geeft de data en de tenaamstelling van de kwitanties door, te weten 25 augustus en 15 mei en [A] ;
 [E] geeft vervolgens op 14 maart 2015 door dat de kwitanties zijn geregeld met de gegevens zoals verdachte [A] ze had doorgegeven;
 Nadat hem wordt doorgegeven dat de kwitanties binnen zijn, geeft verdachte [A] te kennen dat hij ze graag komt ophalen en dan direct het geld zal betalen.
(…)
AMB-028b
What'sApp gesprek tussen [A] en [C] (01-03-2015 t/m 12-09-2016)
 Op 1 maart 2015 vraagt [ [A] ] aan [C] een gift te regelen voor het jaar 2014 voor hem en zijn vader, [belanghebbende];
 Op 9 maart 2016 vraagt [ [A] ] aan [C] een gift te regelen voor het jaar 2015 voor hem en zijn vader, [belanghebbende];"
2.5.4.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd van [A] . Het zaaksproces-verbaal, met nummer 60527 en documentcode AMB-009 vermeldt onder meer:
" De navolgende gesprekken werden op 13 december [2016] gevoerd (…).
DOC-028 [D]: ok, dan moeten wij dus rond 1000 euro terug betalen?
[A] : ja, dat is rond 1000 euro, voor die twee jaren, dan kan jij dinges ontvangen
[A] : want jij hebt geen bonnen, als goed is
[D]: ja, dat bedoel ik ook, wij hebben geen bonnen, wij hebben 1000 ingevuld/ingegooid, maar wij weten niet of wij voor die 1700 wel of geen dinges voor hebben gekregen. Toen die tijd, had jij aangegeven als je onder 2000 euro blijft, dat dan niet zou opvallen ja, ja, ja.
[A] : zoiets zei ik wel, maar jij hebt helemaal niets gedaan. Jij hebt zomaar iets ingevuld/ingegooid. Jij hebt geen bonnen gekocht/gehaald, stel voor als jij 10% bonnen had gekocht/gehaald, dan had je minstens die bonnen nu gehad en je kon dan die bonnen nu opsturen, dan had dat op papier/zogenaamd kunnen bewijzen."
2.6.1.
Tot de stukken van het geding behoort een zaaksproces-verbaal, met nummer 60527 en documentcode 0-OPV-01. Hierin is onder meer vermeld:
"(…)
AMB-001 Door de Belasting is bij het onderzoek naar aangiften waarin [I] als PGA [
Hof: persoonsgebonden aftrekpost] was aangegeven vastgesteld dat op naam van [A] een aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 was ingediend waarin een gift van € 1.000 aan [I] was aangegeven.
AMB-001 Uit nader onderzoek komt naar voren dat [A] in zijn aangifte inkomstenbelasting 2014 een bedrag van € 2.000 als PGA heeft aangegeven, waarbij in de omschrijving Stichting [J] werd vermeld.
AMB-001 Bij onderzoek in de administraties van [I] en [J] is vastgesteld dat de naam [A] niet voorkomt in de giftenadministratie van deze stichtingen.
(…)"
2.6.2.
Tot de stukken van het geding behoort een zaaksproces-verbaal, met nummer 60527 en documentcode AMB-001. Hierin is onder meer vermeld:

“Resumé

Gezien de hiervoor gerelateerde feiten en omstandigheden, te weten dat:
In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 op naam van [A] is opgenomen dat er € 1.000 is gedoneerd aan de Stichting [I] , terwijl er in de administratie over 2012 van de Stichting [I] geen giften zijn verantwoord op naam van [A] ;
In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 op naam van [A] is opgenomen dat er € 2.000 is gedoneerd aan de stichting [J] , terwijl er in de administratie van de stichting [J] geen giften zijn verantwoord op naam van [A] ;
Door onderzoek is vastgesteld dat kwitanties van onder andere de Stichting [J] en de Stichting [I] valselijk worden opgemaakt en kunnen worden verkregen voor 10 à 20% van de waarde die op de kwitantie vermeld staat; (…)
is bij mij [
Hof: de opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD] het vermoeden ontstaan dat [A] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onjuist indienen van de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2014.”
2.7.
De gedingstukken bevatten een interne e-mail van de Belastingdienst waaruit volgt dat belanghebbendes aangifte IB/PVV voor het onderhavige jaar is ingediend via een IP-adres dat veelvuldig is gebruikt door zijn zoon.
2.8.1.
In de brief van 24 juli 2014 betreffende "Uitkomst bedrijfsonderzoek algemeen nut beogende instelling (ANBI)" gericht aan de [G] is onder meer vermeld:
"Voor kasverkeer hanteert, men een kasboekje en een kwitantieboekje (genummerd)."
2.8.2.
Ter onderbouwing van de gift aan de [G] , ook bekend onder de naam [K] Moskee, in het onderhavige jaar heeft belanghebbende een kwitantie van € 2.000 overgelegd. De kwitantie is gedateerd op 26 juni 2012 en is uitgeschreven op naam van belanghebbende. De kwitantie is niet genummerd.
2.9.1.
Tot de stukken van het geding behoren kwitanties van de [G] van andere belastingplichtigen, waaronder die van de heer A. Deze kwitanties zijn niet genummerd.
2.9.2.
De kwitanties van de heer A zijn overgelegd in reactie op een vragenbrief van de Inspecteur om de in de aangifte over het jaar 2009 opgevoerde gift aan [G] van € 2.115 te onderbouwen. In totaal heeft de heer A vier kwitanties overgelegd met een totaalbedrag € 1.923. Dit bedrag komt overeen met het aftrekbare bedrag aan giften dat resteert na aftrek van de drempel.
2.9.3.
De kwitanties van belanghebbende en de heer A zijn onderzocht en vergeleken door een documentdeskundige van de Belastingdienst. Tot de stukken van het geding behoort een ambtsbericht opgemaakt op 20 augustus 2018 door voormelde documentdeskundige. De documentdeskundige verklaart in dit bericht te vermoeden dat de teksten op de kwitanties van belanghebbende en de heer A “heel zeer waarschijnlijk geschreven werden door één en dezelfde persoon”.
2.10.
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van verhoor verdachte in het kader van het strafrechtelijk onderzoek " [L] ", de heer [M] , van 9 maart 2016. Hierin is onder meer vermeld:

"Vraag verbalisanten: Heb jij deze € 7.000 echt betaald?

Antwoord gehoorde:
"in 2010 heb ik aan [K] Moskee aan de [Y] in [Z] gegeven. Dit betrof ook kwitanties voor 10% dit was van ene [N] ."
2.11.
Tot de stukken van het geding behoren afschriften van een bankrekening op naam van belanghebbende uit het jaar 2016. Op deze afschriften is te zien dat in 2016 twee bedragen (€ 925 en € 975) zijn overgeboekt van het rekeningnummer van belanghebbende naar een rekeningnummer op naam van de [G] .
2.12.
De [G] beschikte in het onderhavige jaar over de ANBI-status.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen.
"(…)
5. [ Belanghebbende] stelt dat hij met de overgelegde kwitantie aannemelijk heeft gemaakt dat hij een aftrekbare gift aan de Stichting heeft gedaan en [de Inspecteur] bovendien niet beschikt over een zogenoemd nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verder stelt [belanghebbende] dat hij tijdens de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord.
6. [ De Inspecteur] stelt dat [belanghebbende] de gift niet aannemelijk heeft gemaakt omdat uit onderzoek bij de Stichting bleek dat de Stichting genummerde kwitanties gebruikt, terwijl de door [belanghebbende] overgelegde kwitantie niet genummerd is en [belanghebbende] ook geen bankafschriften heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat hij kort voor het doen van de gift een vergelijkbaar bedrag van zijn bankrekening had opgenomen. Tevens stelt [de Inspecteur] te beschikken over whatsappgesprekken van maart 2015 en 2016 waaruit blijkt dat er sprake is van stelselmatige fraude met giften. Het onderzoek bij de Stichting werd afgerond op 24 juli 2014 en daarmee werden feiten bekend die [de Inspecteur] ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag nog niet bekend waren. Verder stelt [de Inspecteur] dat het recht om te worden gehoord niet is geschonden.
7. De rechtbank stelt voorop dat [belanghebbende] aannemelijk dient te maken dat hij een aftrekbare gift heeft gedaan. Slaagt [belanghebbende] daarin, dan ligt het op de weg van [de Inspecteur], als hij het standpunt van [belanghebbende] toch betwist, om het tegendeel aannemelijk maken.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting een ANBI is, en een gift aan de Stichting daarom aftrekbaar is. Ter zitting heeft de gemachtigde van [belanghebbende] stukken getoond waaruit blijkt dat [belanghebbende] steeds over voldoende contant geld beschikte om de gift in contanten te kunnen voldoen. Met deze stukken en met de in 3 genoemde kwitantie heeft [belanghebbende], naar het oordeel van de rechtbank, de gift voldoende aannemelijk gemaakt. Dat op de kwitantie geen nummer is ingevuld, is op zichzelf geen reden om aan de echtheid van dit stuk te twijfelen. Niettemin betwist [de Inspecteur] die, omdat uit onderzoek zou zijn gebleken dat de Stichting gebruikt maakt van boekjes met doorgenummerde kwitanties. Van dit onderzoek heeft [de Inspecteur] echter geen rapport overgelegd en uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd komt naar voren dat de Stichting een deugdelijke administratie voert. Ter zitting heeft [de Inspecteur] desgevraagd verklaard dat het hem niet bekend is of op enig moment is nagegaan of de gift van [belanghebbende] wel of niet in de administratie van de Stichting was opgenomen. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat [belanghebbende] de gift aannemelijk heeft gemaakt en [de Inspecteur], met hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd en overgelegd, het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over schending van het recht om te worden gehoord en het al dan niet aanwezig zijn van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, behoeft daarmee geen bespreking meer. Daarom is het beroep gegrond verklaard en de navorderingsaanslag vernietigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 terecht is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Giftenaftrek
5.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de inspecteur, zoals hier het geval is, rust op belanghebbende de last de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.2.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij over het jaar 2012 in contanten een gift heeft gedaan aan de [G] voor een bedrag van € 2.000. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende een kwitantie (zie 2.8.2) overgelegd.
5.2.2.
De Inspecteur heeft de bewijskracht van de kwitantie in twijfel getrokken door te wijzen op:
  • de uitkomst van het bedrijfsonderzoek bij de [G] , waaruit volgt dat de door [G] gebruikte kwitanties zijn genummerd (zie 2.8.1), terwijl de kwitantie van belanghebbende ongenummerd is;
  • de ongeloofwaardige kwitanties van de heer A in combinatie met de bevindingen van de documentdeskundige van de Belastingdienst dat de handtekeningen op de kwitanties van belanghebbende en de heer A zeer waarschijnlijk door dezelfde persoon zijn gezet (zie 2.9.2 en 2.9.3);
  • het verhoor van de heer [M] waarin deze heeft verklaard dat op naam van [K] Moskee giftkwitanties werden verkocht voor 10% van het daarop vermelde bedrag (zie 2.10);
  • het strafrechtelijk onderzoek naar de zoon en tevens gemachtigde van belanghebbende in verband met fraude met giftenaftrek in aangiften inkomstenbelasting, waaruit is gebleken dat hij in zijn eigen aangiften IB/PVV 2012 en 2014 giften heeft opgevoerd die niet in de administraties van de betreffende ANBI’s (2012: [I] ; 2014 en stichting [J] ) voorkomen (zie 2.6.1 en 2.6.2);
  • de nauwe betrokkenheid van de zoon bij het indienen van de aangiftes van belanghebbende (zie 2.7);
  • de WhatsApp gesprekken waarin [A] op 1 maart 2015 vraagt aan de heer C een gift voor hem en zijn vader te regelen voor het jaar 2014 en op 9 maart 2016 voor het jaar 2015 (zie 2.5.3);
  • het WhatsApp gesprek waarin [A] op 13 maart 2015 vraagt aan de heer E om voor ten hoogste € 2.000 een gift voor hem te regelen, waarbij hij als data van de kwitanties noemt 25 augustus en 15 mei en als tenaamstelling [A] (zie 2.5.3);
  • een verslag van een gesprek tussen [A] en de heer D op 13 december 2016, waarin hij de heer D zegt dat als hij voor bijv. 10% bonnen had gekocht, hij die bonnen had kunnen opsturen en dat had dan de giften “zogenaamd kunnen bewijzen” (zie 2.5.4).
5.3.1.
Hetgeen de Inspecteur onder 5.2.2 heeft aangevoerd, wekt zo veel twijfel aan de betrouwbaarheid van de door belanghebbende overgelegde – ongenummerde – kwitantie dat daaraan naar het oordeel van het Hof geen dan wel slechts een zeer beperkte bewijskracht toekomt. Het Hof acht op basis van deze kwitantie dan ook niet aannemelijk dat belanghebbende de gift heeft gedaan. Het is dan aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.2.
Met de bankafschriften uit het jaar 2016 en de daarop vermelde overschrijvingen naar de [G] (zie 2.11) heeft belanghebbende dat aanvullende bewijs niet geleverd. Omdat de bankafschriften enkel transacties weergeven die zijn gedaan in 2016, kan hieruit niet worden afgeleid dat belanghebbende in het onderhavige jaar een gift heeft gedaan aan de [G] .
5.3.3.
Met betrekking tot de opmerking van belanghebbende in het verweerschrift in hoger beroep dat het de Inspecteur weinig moeite zou hebben gekost om in de administratie van de [G] te controleren of de gift door belanghebbende daadwerkelijk is gedaan, wijst het Hof erop dat het aan belanghebbende is om de door hem opgevoerde aftrekpost, te weten de gift aan de [G] , aannemelijk te maken. Nu belanghebbende geen ander schriftelijk bewijs heeft bijgebracht, acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende de gift in het onderhavige jaar aan de [G] heeft gedaan. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op giftenaftrek.
Nieuw feit
5.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit om een navorderingsaanslag over het onderhavige jaar op te leggen.
5.5.1.
In artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is, voor zover van belang, bepaald dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren (vereiste van een nieuw feit).
5.5.2.
Bij het vaststellen van een aanslag in de IB/PVV mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel slechts gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, BNB 2013/181).
5.6.1.
De aangifte, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, maakt een verzorgde indruk. Naar het oordeel van het Hof behoefde de Inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid van deze aangifte kennis te hebben genomen, in redelijkheid niet te twijfelen aan de door belanghebbende opgevoerde giftenaftrek. Omstandigheden die voor de Inspecteur aanleiding waren om nader onderzoek te doen naar de in het onderhavige jaar opgevoerde giftenaftrek, zijn pas gebleken naar aanleiding van het naar de zoon van belanghebbende gestarte strafrechtelijk onderzoek. Tijdens dat onderzoek, dat is aangevangen na oplegging van de definitieve aanslag in 2013, is immers het vermoeden ontstaan dat belanghebbendes zoon gebruik maakte van valse giftkwitanties en dat hij belanghebbende eveneens heeft voorzien van valse giftkwitanties (zie 2.5.2 en 2.5.3).
5.6.2.
Naar aanleiding van voormeld strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspecteur alsnog een onderzoek ingesteld naar de door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde giftenaftrek. Uit dit onderzoek, het voormelde strafrechtelijk onderzoek en het bedrijfsonderzoek bij de [G] zijn de Inspecteur feiten gebleken (zie 5.2.2) die voor hem aanleiding waren een navorderingsaanslag op te leggen. Nu de stukken geen aanleiding geven voor de veronderstelling dat de Inspecteur vóór het opleggen van de definitieve aanslag bekend dan wel redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de uit de voormelde onderzoeken gebleken feiten, is het Hof van oordeel dat aan het vereiste van een nieuw feit is voldaan.
Slotsom
5.7.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig een van de partijen te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Obbink-Reijngoud, Chr.Th.P.M. Zandhuis en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 27 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.