ECLI:NL:GHDHA:2019:3237
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van eenhoofdig gezag in het geval van vrees voor kinderontvoering
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van eenhoofdig gezag over een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2019, waarin zijn verzoek om eenhoofdig gezag werd afgewezen. De vader vreesde dat de moeder zonder zijn toestemming met de minderjarige naar het buitenland zou emigreren, wat hij als een onaanvaardbaar risico beschouwde. De moeder, verweerster in hoger beroep, betwistte deze vrees en stelde dat zij nooit zonder toestemming van de vader of de rechter zou handelen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees dat de moeder de minderjarige zou ontvoeren. De enkele wens van de moeder om in de toekomst naar het buitenland te verhuizen was niet voldoende om het verzoek van de vader te rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders, aangezien beide ouders in staat waren om met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de zorg voor de minderjarige.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de communicatie tussen de ouders als positief werd beoordeeld.