ECLI:NL:GHDHA:2019:3235
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in erfopvolging bij overlijden in Suriname
In deze zaak gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de nalatenschap van een erflater die in Suriname is overleden. De erflater had zijn feitelijke woonplaats in Suriname en had geen bezittingen in Nederland. De vereffenaars, die in hoger beroep zijn gekomen, stellen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Erfrechtverordening, omdat de erflater de Nederlandse nationaliteit had en het grootste deel van zijn leven in Nederland heeft gewoond. Het hof oordeelt echter dat de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in Suriname was, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Het hof overweegt dat de erflater sinds 2008 voornamelijk in Suriname verbleef en daar een woonhuis huurde. De emotionele binding met Nederland en het feit dat hij nog enkele persoonlijke bezittingen in Nederland had, zijn onvoldoende om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te rechtvaardigen. De vereffenaars hebben ook geen voldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om in Suriname een procedure te voeren. Het hof verklaart zich daarom onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen en wijst het verzoek om griffierechten ten laste van de Staat af.