ECLI:NL:GHDHA:2019:3205

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
2200121219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht; verdachte niet strafbaar en ontslagen van alle rechtsvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1969 en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, was beschuldigd van meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een chronisch psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van schizofrenie, en dat deze stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de feiten volledig heeft beïnvloed. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen jegens drie volwassenen en een groep kinderen, waarbij hij een mes heeft getoond en dreigende woorden heeft geuit. Ondanks de ernst van de feiten heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, gezien zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, evenals een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De beslissing is gemotiveerd door de noodzaak van behandeling en toezicht om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001212-19
Parketnummer: 09-817657-18
Datum uitspraak: 6 december 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1969,
thans gedetineerd in PI Haaglanden te ’s-Gravenhage,
locatie: Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
22 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen verklaard, de verdachte ter zake daarvan ontslagen van alle rechtsvervolging en de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast voor de duur van maximaal vier jaren, met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Delft [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] getoond en/of gericht en/of (daarbij) opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "als een van deze kankerkinderen ooit in mijn huis inbreekt en mijn geld steelt, dan weet ik jullie te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Delft een of meer leerling(en) uit groep 6 van de [naam] School heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes aan die leerling(en) getoond en/of gericht en/of (daarbij) opzettelijk dreigend aan die leerling(en) de woorden toegevoegd: "als een van deze kankerkinderen ooit in mijn huis inbreekt en mijn geld steelt, dan weet ik jullie te vinden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 12 december 2017 te Delft [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "ik schiet je dood" en/of "ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Delft [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je in je nek steken met een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde maatregel en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de terbeschikkingstelling van de verdachte zal gelasten, met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof daarbij zal aangeven dat die maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Subsidiair – voor het geval het hof van oordeel is dat van dergelijke misdrijven geen sprake is – heeft de advocaat-generaal gevorderd dat naast vorenbedoelde maatregel tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op grond van artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks16 april 2018 te Delft [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer 1] getoond en
/ofnaar die [slachtoffer 1]gericht en
/of (daarbij
)opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "als een van deze kankerkinderen ooit in mijn huis inbreekt en mijn geld steelt, dan weet ik jullie te vinden"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks16 april 2018 te Delft
een of meerleerling
(en
)uit groep 6 van de [naam] School heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een mes aan die leerling
(en
)getoond en
/ofnaar die leerlingengericht en
/of (daarbij
)opzettelijk dreigend aan die leerling
(en
)de woorden toegevoegd: "als een van deze kankerkinderen ooit in mijn huis inbreekt en mijn geld steelt, dan weet ik jullie te vinden"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks12 december 2017 te Delft [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "ik schiet je dood" en/of "ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op
of omstreeks16 april 2018 te Delft [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je in je nek steken met een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,

meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Om te bepalen of en, zo ja, in welke mate het bewezen verklaarde aan de verdachte is toe te rekenen, heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 14 januari 2019, opgemaakt door H.C. Went, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Naar aanleiding van het in het PBC verrichte onderzoek – waaraan de onder 1 en 2 ten laste gelegde en hiervoor bewezen verklaarde feiten ten grondslag hebben gelegen – hebben voornoemde gedragsdeskundigen geconcludeerd dat er bij de verdachte – ondanks gebruik van een hoge dosering anti-psychotische medicatie – sprake is van een chronisch psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van schizofrenie, een diagnose waarmee de verdachte vanaf zijn 22e levensjaar bekend is. De psychose van de verdachte wordt gekenmerkt door ernstige stoornissen in het denken. Het denken is onsamenhangend, versneld, verhoogd associatief en wordt met name gekenmerkt door paranoïde gedachten, die duiden op een onderliggend waansysteem. Differentiaal diagnostisch dient (onder meer nog) een schizoaffectieve stoornis te worden overwogen, een mengbeeld van schizofrenie en een stemmingsstoornis.
De agressieregulatie is in verschillende periodes van zijn leven gestoord geweest, gezien het feit dat er in het verleden meerdere agressieve incidenten hebben plaatsgevonden. De gestoorde agressieregulatie is gerelateerd aan het paranoïde psychotische toestandsbeeld. De verdachte schrijft anderen vanuit zijn paranoïde belevingswereld vijandig gedrag toe, hetgeen hevige angst voor benadeling dan wel beschadiging door de ander met zich brengt, gepaard gaande met het urgente gevoel zich tegen de ander te moeten verweren.
De stoornis is, aldus nog steeds de gedragsdeskundigen, ten tijde van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten aanwezig geweest, zoals met name is gebleken uit de zich bij de processtukken bevindende samenvatting van politiemutaties door de wijkagent, die een beeld geven van de verdachte gedurende 7 maanden voorafgaand aan die feiten. Hoewel de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, blijkt uit zijn verklaringen wel dat hij zich bedreigd voelde door de juf en de kinderen, dan wel dat hij het idee had dat ze hem wilden benadelen. Gezien het ernstige psychotische toestandsbeeld en de gestoorde agressieregulatie, adviseert het onderzoekend team de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
Het hof komt, met inachtneming van de beschouwingen en conclusies van voornoemde deskundigen, waar het hof zich achter schaart, tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde volledig heeft beïnvloed en dat de verdachte om die reden ten aanzien van die feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof heeft ten aanzien van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten hetzelfde te gelden, aangezien:
- deze feiten vergelijkbaar zijn met de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten;
- blijkens het vorenstaande sprake is van een chronisch (paranoïde) psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van schizofrenie, een diagnose waarmee de verdachte reeds vanaf zijn 22e levensjaar bekend is;
- het onder 4 bewezen verklaarde feit op dezelfde datum is gepleegd als de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, te weten op 16 april 2018;
- de conclusie dat de geconstateerde stoornis op die datum aanwezig was (mede) is ingegeven door het beeld dat omtrent de verdachte naar voren komt uit eerder bedoelde samenvatting van politiemutaties gedurende een periode van 7 maanden voorafgaand aan 16 april 2018 en het onder 3 bewezen verklaarde feit in die periode – te weten op 12 december 2017 – is gepleegd.
Het hof komt mitsdien tot de conclusie dat de verdachte, gegeven zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid, ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde niet strafbaar is en dat hij ter zake daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregelen
Het hof heeft de op te leggen maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens drie volwassen personen en een groep kinderen uit groep 6 van een basisschool. De verdachte heeft door zijn handelen gevoelens van angst bij de slachtoffers teweeggebracht.
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten – alle voorzien en strafbaar gesteld in artikel 285, eerste lid, Sr - lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Daarmee is voldaan aan de vereisten die in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1o, Sr aan het geven van een last tot terbeschikkingstelling worden gesteld.
De vraag of ook aan de vereisten, gesteld in artikel 37a, eerste lid onder 2o en artikel 37b, eerste lid, Sr is voldaan, wordt door het hof bevestigend beantwoord. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Eerdergenoemde gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat het herhalingsrisico voor vergelijkbare feiten als hoog dient te worden ingeschat indien de verdachte niet wordt behandeld. Door het psychotische toestandsbeeld van de verdachte en de daaraan gerelateerde gestoorde agressieregulatie is hij achterdochtig en schrijft hij – zoals reeds opgemerkt - anderen vijandige eigenschappen toe. De verdachte leeft in een voor hem bedreigende, psychotisch vertekende wereld en draagt soms, mogelijk vanuit angst (vermoedelijk om te zijn voorbereid op een eventuele aanval) een mes op zak. Er is eerder sprake geweest van bedreigingen met een mes door de verdachte. Eenmaal (hof: in 2006) is daarbij ook sprake geweest van fysiek letsel. De verdachte heeft zijn vader toen in de hals gestoken. Escalatiegevaar, met risico op ernstig letsel voor het slachtoffer, is niet uit te sluiten. Er is geen zicht op de cognities van de verdachte over geweld en op de vraag of hij agressie toch nog ergens in zichzelf weet te remmen of dat dit vooral vanuit een de-escalerende buitenwereld geschiedt. Maar ook al zou de verdachte zelf in staat zijn tot (enige) afremming van zijn agressie, er blijft sprake van een gestoorde agressieregulatie, gerelateerd aan zijn psychose, aldus de gedragsdeskundigen.
In de rapportage van het PBC valt voorts te lezen dat de verdachte binnen de GGZ bekend staat als een ‘zorgwekkende zorgmijder’, als iemand die niet behandeltrouw is en zich aan behandeling onttrekt. Een behandeling voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis – welke de verdachte in 2007/2008 eerder op grond van een last ex artikel 37 Sr heeft ondergaan - zal niet voldoende zijn om de stoornis van de verdachte te behandelen en het recidiverisico te doen dalen. De verwachting is dat de verdachte na verloop van tijd weer zal terugvallen, gelet op zijn neiging om medicatie te laten staan en zich aan zorg te onttrekken. Bovendien wordt de kans op een geslaagde behandeling binnen de duur van één jaar als gering ingeschat. Volgens de gedragsdeskundigen heeft de verdachte een behandeling nodig welke is gericht op stabilisatie van het toestandsbeeld in een klinische setting met voldoende toezicht en voldoende structuur, waarbij hij wordt ingesteld op de juiste (combinatie van) medicatie en abstinentie van middelen. Voor duurzame stabiliteit is het noodzakelijk dat na die behandeling een aanvang wordt gemaakt met het vinden van een adequate daginvulling en resocialisatie van de verdachte, waarbij met enige continuïteit wordt toegewerkt naar een beschermd wonen traject.
De gedragsdeskundigen adviseren om voormelde redenen aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Tevens wordt een bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd. Vanwege het mijden van zorg, het niet behandeltrouw zijn, het sterk wisselende beeld en het feit dat het gedurende het onderzoek in het PBC überhaupt niet mogelijk is geweest om met de verdachte over behandelmotivatie te spreken, bestaat er geen enkele garantie dat de verdachte zich aan voorwaarden zal (en kan) houden indien aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zou worden opgelegd.
Het hof is dan ook, gelet op de deugdelijk gemotiveerde conclusies en het deugdelijk gemotiveerde advies van de gedragsdeskundigen, van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen zowel het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege eist.
Op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr mag de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof is van oordeel dat in dezen niet aan dat criterium is voldaan – ook niet, in tegenstelling tot hetgeen de advocaat-generaal heeft betoogd, waar het het onder 1 en 2 bewezen verklaarde betreft - en overweegt daartoe het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere verbale bedreigingen. Bij de bedreigingen, zoals onder 1. en 2 bewezen verklaard, was weliswaar tevens sprake van het tonen en richten van een mes op het moment dat de verdachte de bedreigende woorden sprak – hij stond toen, aldus de aangifte van [slachtoffer 1], op een afstand van ongeveer 3 meter van haar en de leerlingen en hield de punt van het mes naar hen gericht – maar de verdachte heeft geen fysiek geweld gebruikt en het was naar het oordeel van het hof destijds ook niet aannemelijk dat hij zijn bedreiging zou gaan uitvoeren. In dat verband acht het hof van belang dat de verdachte na het uiten van de bedreigende woorden is doorgelopen, daarbij nog een aantal leerlingen is gepasseerd zonder dat is gebleken dat hij daarbij nog enig verbaal dan wel non-verbaal agressief gedrag heeft getoond en dat [slachtoffer 1] en de leerlingen hun weg ongehinderd hebben kunnen vervolgen.
Ook de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn naar het oordeel van het hof derhalve, dat alles in aanmerking genomen, niet aan te merken als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De factoren, die de advocaat-generaal in dit verband - naast het tonen en richten van het mes - heeft genoemd, geven een onderbouwing voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege, maar kunnen naar het oordeel van het hof niet de conclusie dragen dat de totale duur van deze maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr overweegt het hof het volgende.
Aan de verdachte wordt, zoals overwogen, de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, met bevel tot verpleging van overheidswege. De totale duur van die maatregel is, zoals eveneens overwogen, beperkt tot een periode van ten hoogste vier jaren.
De problematiek van de verdachte is van dien aard dat na beëindiging van de verpleging naar alle waarschijnlijkheid nog begeleiding van en toezicht op de verdachte nodig is, met name als het gaat om ervoor te zorgen dat hij medicatietrouw is en blijft teneinde het hoge risico op het plegen van vergelijkbare feiten als thans bewezen verklaard en het niet uit te sluiten risico op het plegen van ernstigere feiten zo veel als mogelijk te reduceren en gereduceerd te houden. Daarenboven heeft het onderzoek in het PBC nog geen definitieve diagnose opgeleverd, aangezien sprake was van een floride psychotisch toestandsbeeld, ondanks het feit dat de verdachte bij binnenkomst in het PBC reeds was ingesteld op anti-psychotische medicatie in een aanzienlijke dosering. Hoogstwaarschijnlijk is sprake van schizofrenie, maar onder meer een schizoaffectieve stoornis valt niet uit te sluiten, hetgeen blijkens de rapportage van het PBC van belang is om vast te stellen aangezien dat consequenties voor de behandeling heeft.
Het hof acht het ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dan ook aangewezen om de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op te leggen. Of die maatregel ook ten uitvoer moet worden gelegd en, zo ja, onder welke voorwaarden, zal - indien daartoe althans overeenkomstig het bepaalde in artikel 38aa, eerste en tweede lid, Sr te zijner tijd een vordering door het Openbaar Ministerie wordt ingediend - door de rechter in eerste aanleg dienen te worden bepaald.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat de omstandigheid, dat door de advocaat-generaal geen recent advies van een reclasseringsinstelling - als bedoeld in artikel 38z, tweede lid, Sr - is overgelegd, naar het oordeel van het hof in dit geval niet aan oplegging van bedoelde maatregel in de weg staat. Nog daargelaten het feit dat een dergelijk advies – althans naar de letter van de wet – niet is vereist indien de rechter ambtshalve tot de oplegging van deze maatregel besluit, wordt dienaangaande overwogen dat zo’n advies er blijkens de memorie van toelichting (kamerdossier 33816, nr. 3) toe strekt om mede op grond daarvan – naast andere in die memorie genoemde factoren – het recidiverisico te kunnen inschatten, aangezien bedoeld advies, naast een diagnose, een risicotaxatie op basis van een screeningsinstrument dient te behelzen. Het hiervoor meermalen aangehaalde rapport van het PBC bevat evenwel reeds een diagnose
– met dien verstande dat nog een nadere diagnose met het oog op de aangewezen behandeling nodig is – alsmede een risicotaxatie, welke risicotaxatie daarenboven door een bij het onderzoek van het PBC gehanteerd risicotaxatie-instrument is bevestigd.
De toepasselijke wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38z en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.

Verklaart de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3

en 4 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Legt de verdachte de in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingop.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 december 2019.