ECLI:NL:GHDHA:2019:3152

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
Bk-18/00955
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling privégebruik bestelauto’s van een aannemersbedrijf en toepassing van eindheffing doorlopend afwisselend gebruik

In deze zaak gaat het om de bijtelling van privégebruik van bestelauto’s door werknemers van een aannemersbedrijf. De belanghebbende, een aannemersbedrijf, heeft aan twee werknemers een bestelauto ter beschikking gesteld, waarbij niet kan worden vastgesteld wie, wanneer en voor welk doel de auto gebruikt. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd voor het privégebruik van de auto’s, maar het Hof oordeelt dat de regeling van artikel 31, lid 1, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is. Dit houdt in dat de eindheffing voor doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto’s kan worden toegepast. Het Hof verwerpt het hoger beroep van de Inspecteur en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, die de naheffingsaanslag had verminderd. De Rechtbank had geoordeeld dat de bestelauto’s niet uitsluitend voor goederenvervoer zijn ingericht en dat er sprake is van afwisselend gebruik door meerdere werknemers, waardoor het bezwaarlijk is vast te stellen aan wie de auto ter beschikking is gesteld. De belanghebbende heeft de auto’s ook voor privédoeleinden ter beschikking gesteld, maar de registratie van gereden kilometers ontbrak. Het Hof concludeert dat de regeling van eindheffing van toepassing is, en dat de boete die aan de belanghebbende was opgelegd, ook verminderd moet worden. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00955

Uitspraak van 19 november 2019

in het geding tussen:

[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoofddorp, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers [B] en [C] ),
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de rechtbank) van 7 augustus 2018, nummer SGR 18/1842.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft op 27 maart 2017 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd van € 34.381. Bij de naheffingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.157 en bij beschikking € 4.421 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot € 10.267, de boete verminderd tot € 1.540 met veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.500 proceskosten en € 338 griffierecht.
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 8 oktober 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een aannemersbedrijf. Bij belanghebbende zijn ongeveer 20 tot 30 werknemers werkzaam. De Inspecteur heeft in 2016 een controle ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, waarbij onder meer het privégebruik auto is gecontroleerd. Het daarvan opgemaakte rapport van 10 maart 2016 behoort tot de gedingstukken.
2.2.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende voor een drietal bestelauto’s met kentekens [D] , [E] en [F] (de bestelauto’s) voor de loonheffing de eindheffing doorlopend afwisselend gebruik als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) heeft toegepast.
2.3.
De bestelauto’s beschikken over een cabine en daarvan afgescheiden een laadruimte en worden gebruikt voor het vervoer van de werknemers en materiaal naar de plaats van de werkzaamheden. De auto’s beschikken over een bestuurderstoel en een zitplaats voor een andere inzittende in de cabine. Er zijn geen achterbanken.
2.4.
De bestelauto’s worden doorgaans gebruikt door een vast tweetal werknemers met wie belanghebbende gebruikersovereenkomsten heeft gesloten. In de gebruiksovereenkomst is bepaald:

“Artikel 1 Omschrijving -van de auto

1.1
Oe werkgever stelt aan de werknemer de navolgende auto ter beschikking: (…), kenteken (…), met een cataloguswaarde van (…).

Artikel 2 Fiscale verplichtingen werknemer

2.1
Werknemer heeft een doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto, zodat de eindheffing voor rekening komt van de werkgever. Hierdoor zal er geen bijtelling worden gerekend en hoeft er geen rittenadministratie bijgehouden worden.

Artikel 3 Gebruik en kosten voor de werknemer

3.1
De auto wordt aan de werknemer ter beschikking gesteld voor het uitoefenen van zijn/haar functie (zakelijk gebruik). De werknemer is echter vrij de auto eveneens voor privé doeleinden te gebruiken (bijvoorbeeld tijdens vrije dagen en vakanties), echter niet meer dan 500 km per kalenderjaar, tenzij werknemer bijtelling betaald.
3.2
Buitenlandse reizen zijn niet toegestaan, tenzij de werkgever hiervoor per keer toestemming heeft verleend.
3.3
Het is de werknemer uitdrukkelijk verboden de auto te vervreemden, te belenen, te verpanden, te verhuren, in onderhuur te geven en personen tegen betaling te vervoeren. Ook is het verboden de auto te gebruiken voor het geven van rijlessen, te gebruiken voor deelname aan wedstrijden of rally's of de auto te laten besturen door andere personen dan leden van het gezin of collega werknemers van werkgever.

Artikel 4 Boetes en gebruik van alcohol en andere middelen

4.1
Voor verkeersovertredingen waaruit een boete volgt wordt geen vergoeding door de werkgever gegeven. Deze kosten komen geheel voor rekening van werknemer.

Artikel 5 Verzekering

5.1
De werkgever zal de auto verzekeren voor gebruik in Europa. Ook zal werkgever een ongevallen/inzittendenverzekering afsluiten voor de gehele gebruiksperiode.

Artikel 6 Schade

6.1
Ingeval van schade dient de werknemer dit zo snel mogelijk te melden aan werkgever en tevens een volledig ingevuld schadeformulier bij de werkgever in te leveren.

Artikel 7 Onderhoud

7.1
De werknemer verklaart de auto te behandelen en te laten onderhouden volgens de richtlijnen van het instructieboekje van de fabrikant. Kosten voortvloeiende uit onzorgvuldig gebruik kunnen voor rekening van werknemer komen.
(…)”
Er is geen kilometeradministratie bijgehouden voor de bestelauto’s. Bij controle van de benzinebonnen van een van de bestelauto’s bleek niet te zijn getankt in de weekenden.
2.5.
Met betrekking tot het gebruik van de bestelauto’s is in de praktijk de gang van zaken als volgt. Per bestelauto maken steeds twee mensen daarvan gebruik. Ze bezoeken 6 tot 15 klusadressen per dag. Zij gaan met de auto naar de klus en soms wordt gevraagd om mee te helpen bij een andere klus. Degene van het koppel die de bestelauto naar het klusadres rijdt en weer terug of naar een andere klus kan wisselen per rit en per dag. Belanghebbende verricht klussen die soms meerdere dagen, soms een dag of soms een dagdeel duren. Belanghebbende heeft met de werknemers afgesproken dat in beginsel degene die het verst weg woont van het klusadres de bestelauto ’s avonds mee naar huis neemt en de volgende dag de ander ophaalt. Soms rijdt een andere werknemer in plaats van een van de werknemers van het vaste koppel mee. Bij vakantie van een van de twee rijdt in beginsel de andere werknemer in de auto al dan niet samen met een andere werknemer van belanghebbende.
2.6.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek ten aanzien van de bestelauto’s, naast andere hier niet in geschil zijnde correcties en boetes, bijtellingen privégebruik auto in aanmerking genomen en bij beschikking een vergrijpboete van 15 percent opgelegd.
2.7.
Het niet bestreden bedrag van de naheffingsaanslag bedraagt € 10.267 (exclusief boete en rente).

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In het hoger beroep van de Inspecteur (principaal hoger beroep) is in geschil of belanghebbende ter zake van de bestelauto’s de regeling van artikel 31, eerste lid, onderdeel d, Wet LB 1964 (eindheffing doorlopend afwisselend gebruik) mag toepassen. Belanghebbende beantwoordt die vraag net als de Rechtbank bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2.
In het incidenteel hoger beroep van belanghebbende, voor het geval dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is, is in geschil of de bestelauto’s naar aard en inrichting uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt. Verder is in geschil, eveneens voor het geval het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is, of aan belanghebbende inzake het privégebruik van de bestelauto’s terecht een boete is opgelegd. Belanghebbende stelt dat zij inzake de eindheffing afwisselend gebruik voor de bestelauto’s een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.
3.3.
Belanghebbende concludeert in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag loonheffingen waarbij het privégebruik van de auto’s naar de werkelijke waarde in aanmerking wordt genomen. Voor wat betreft de boetebeschikking concludeert belanghebbende in het geval het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank waarbij de vergrijpboete is verminderd tot € 1.540. De boete ad € 1.540 die is opgelegd omdat belanghebbende een onjuist percentage WW-Wgf/sector heeft gehanteerd en omdat belanghebbende voor andere auto’s te lage bijtellingen privé-gebruik in aanmerking heeft genomen is niet in geschil.
3.4.
De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe overwogen:
”7. Uit de parlementaire behandeling van de belastingherziening 2001 volgt dat als ter beschikking gesteld hebben gekregen wordt verstaan:
“Onder het ter beschikking gesteld hebben gekregen, wordt verstaan het mogen gebruiken van een auto voor zakelijke (inclusief woon-werkverkeer) en privédoeleinden, waarbij normaliter alle kosten, lasten en afschrijvingen voor rekening komen van degene die de auto ter beschikking stelt. Ook wordt onder ter beschikking staan begrepen het bestemd zijn als bedoeld in het arrest van 26 april 1995, nr. 30 293, BNB 1995/192, en de situatie dat de belastingplichtige alle autokosten, eventueel verminderd met een bedrag voor privégebruik, vergoed krijgt.”
MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, 3, p. 185.
8. Aangezien [belanghebbende] overeenkomsten heeft gesloten met de desbetreffende werknemers omtrent het gebruik van de bestelauto’s en daarin is opgenomen dat de bestelauto’s tot 500 km per jaar ook voor privédoeleinden mogen worden gebruikt, de bestelauto’s worden meegenomen naar huis door de werknemers en niet achtergelaten worden op een afgesloten bedrijfsterrein, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van het ter beschikking stellen van de bestelauto’s aan de desbetreffende werknemers.
9. Uit artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) volgt dat indien aan een werknemer een (bestel)auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook geacht wordt voor privédoeleinden ter beschikking te staan. In dat geval wordt een percentage van de catalogusprijs van de auto tot het loon van de werknemer gerekend. Dit is slechts anders indien blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt. In het onderhavige geval staat vast dat in 2013 geen enkele registratie van de met de bestelauto’s gereden kilometers heeft plaatsgevonden, zodat genoemd bewijs niet is geleverd. Dat betekent dat in beginsel het in artikel 13bis van de Wet LB genoemde percentage tot het loon moet worden gerekend van de werknemers aan wie de auto’s ter beschikking zijn gesteld.
10. Wanneer de bestelauto’s door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen is artikel 13bis van de wet LB niet van toepassing.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bestelauto’s niet door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen. De rechtbank acht de aard en inrichting van de bestelauto’s niet dusdanig, dat zij daarmee ongeschikt zijn voor privégebruik. Het betreft hier standaard bestelauto’s, die bovendien zijn voorzien van een passagiersstoel. Tevens is privégebruik niet verboden door [belanghebbende]. Met de tot de gedingstukken behorende foto’s waarop het interieur van de bestelauto’s waarneembaar is, heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat de bestelauto’s zodanig vuil en stoffig zijn dat daardoor privé gebruik uitgesloten moet worden geacht. Daarnaast zijn de goederen in de laadruimte makkelijk uitneembaar. De rechtbank volgt daarom niet [belanghebbende] haar stelling dat de bestelauto’s door aard en gebruik niet geschikt zijn voor privégebruik.
11. Artikel 31, eerste lid, onder d, van de Wet LB luidt als volgt:
“1. Eindheffingsbestanddelen zijn:
(…)
d. loon ter zake van een voor privédoeleinden ter beschikking gestelde bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 300 bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit loon.”
12. Voornoemde bepaling is ingevoerd op 1 januari 2006. In de wetsgeschiedenis is hierover het volgende opgemerkt:
“Het amendement strekt er verder toe de toepassing van de autokostenfictie bij bestelauto's in twijfelgevallen praktisch te regelen. Het gaat hier om de situatie dat een bestelauto in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend aan verschillende werknemers ter beschikking wordt gesteld. Een voorbeeld is de situatie van een installatiebedrijf waarin de bestelauto op maandag wordt gebruikt door werknemer A, op dinsdag door werknemer B, op woensdag weer door werknemer A, op donderdag door werknemer C en op vrijdag weer door werknemer C. In die situatie is een individuele toepassing van de autokostenfictie bezwaarlijk. Een praktische oplossing is te bereiken via eindheffing. Deze mogelijkheid is echter niet van toepassing als een bestelauto bijvoorbeeld een kwartaal wordt gebruikt door werknemer A, het volgende kwartaal door werknemer B enzovoorts.
Het gaat om de situatie dat de bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt[cursivering Rb]. Het privégebruik wordt door middel van een eindheffing van € 300 bij de werkgever belast. Om te voorkomen dat de hoogte van de eindheffing afhankelijk is van het loonniveau van de verschillende werknemers die de bestelauto gebruiken, is het bedrag van de belasting in afwijking van de wettelijke systematiek gesteld op een vast bedrag. Het bedrag van de eindheffing wordt op de loonaangifte verantwoord bij de rubriek Loon met een bestemmingskarakter. Het bedrag van € 300 geldt per bestelauto en op jaarbasis.”
(Kamerstukken II 2005/06, 30 306, nr. 40, p. 1–3, amendement van de heer De Nerée tot Babberich).
13. Artikel 31, eerste lid, onder d, van de Wet LB maakt aldus op de regeling van artikel 13bis van de Wet LB een uitzondering voor situaties waarin in verband met de aard van het werk een bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. In dat geval blijft de heffing voor het privé gebruik beperkt tot een bedrag van € 300 per bestelauto per jaar, hetgeen [belanghebbende] ook heeft afgedragen.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de bestelauto’s overdag in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend gebruikt worden door twee werknemers. In geschil is louter of er sprake is van een situatie van dermate afwisselend gebruik dat bezwaarlijk kan worden vastgesteld aan wie de bestelauto ter beschikking is gesteld.
15. De bestelauto’s worden na het werk mee naar huis genomen door één van de werknemers en niet achtergelaten op een afgesloten bedrijfsterrein. De werknemers nemen de bestelauto’s ’s avonds mee naar huis, omdat zij ‘s ochtends direct naar de opdracht rijden en niet verzamelen bij [belanghebbende]. De twee vaste werknemers bepalen onderling wie de bestelauto mee naar huis neemt. Meestal is dat de persoon die het verste weg woont van de opdracht die op dat moment wordt uitgevoerd en de ander ophaalt en thuisbrengt. In de praktijk betekent dit dat de busjes soms één of twee weken niet van eigenaar wisselen maar zoals [belanghebbende] ter zitting heeft toegelicht komt ook met regelmaat voor dat de busjes elke dag van werknemer wisselen, omdat er ook (opvolgend) veel kleine klussen worden uitgevoerd.
16. De rechtbank is van oordeel dat door deze manier van werken het bezwaarlijk is voor [belanghebbende] om vast te stellen aan wie de respectievelijke bestelauto’s feitelijk - en mede - voor privédoeleinden ter beschikking zijn gesteld. Dat [belanghebbende] per bestelauto een gebruiksovereenkomst heeft gesloten met een tweetal werknemers doet daar niet aan af, gelet op in de parlementaire behandeling gegeven voorbeelden. De in artikel 31, eerste lid, onder d, van de Wet LB gemaakte uitzondering is daarom van toepassing. De naheffingsaanslag dient dus te worden verminderd tot het niet bestreden deel, zijnde € 10.267. Gelet hierop behoeven de overige grieven van [belanghebbende] geen bespreking meer.
17. Gelet op de vermindering van de naheffingsaanslag dient de boete eveneens te worden verminderd voor zover deze betrekking heeft op het bestreden deel van de naheffingsaanslag. Gelet op het feit dat de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 10.267 in stand blijft dient de boete te worden verminderd tot 15% van € 10.267, zijnde € 1.540. Voor een verdere matiging van de boete ziet de rechtbank geen aanleiding aangezien de boete voor zover betrekking hebbend op het deel van de naheffingsaanslag dat in stand blijft niet in geschil is.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).”

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bestelauto’s ter beschikking zijn gesteld aan een doorgaans vast tweetal werknemers per bestelauto en dat zij de bestelauto mede voor privédoeleinden mogen gebruiken. In beginsel is sprake van loon in natura waarvoor belanghebbende door middel van een forfaitaire bijtelling op het loon ingevolge het bepaalde in artikel 13bis Wet LB 1964 loonheffing dient in te houden. Ook een bestelauto valt onder deze forfaitaire bijtelling tenzij een van de in artikel 13bis Wet LB 1964 genoemde uitzonderingssituaties van toepassing is. Ingeval de bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt wordt het privégebruik door middel van een eindheffing van € 300 bij de werkgever belast (zie hiervoor onder 12 van de uitspraak van de Rechtbank).
5.2.
De Inspecteur heeft ter onderbouwing van het principaal hoger beroep gesteld dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van doorlopende afwisselend gebruik. Ter zake geldt het volgende.
5.3.
Belanghebbende heeft per bestelauto een tweetal werknemers aangewezen die de auto voor hun ritten van huis naar het werk en weer terug mogen gebruiken, waarbij het werk zich op steeds wisselende adressen bevindt. De auto mag beperkt privé worden gebruikt waarbij voor iedere werknemer een grens geldt van 500 kilometer per jaar. In feite heeft belanghebbende daarmee één auto ter beschikking gesteld aan twee werknemers gelijktijdig waarbij voor haar niet is na te gaan wie, wanneer, gedurende welke rit met welk doel, naar of van werk, privé of zakelijk, de auto bestuurt en gebruikt. Verder komt het voor - naar de vertegenwoordiger van belanghebbende ter zitting heeft verklaard - dat een andere werknemer, niet behorende tot het vaste tweetal de bestelauto bestuurt of meerijdt.
5.4.
De Inspecteur stelt dat ingeval sprake is van een door de werkgever vast te stellen volgtijdelijk gebruik gedurende een bepaalde periode door één werknemer en daarna door een andere werknemer van dezelfde auto de regeling eindheffing wisselend gebruik niet geldt.
5.5.
Het Hof maakt uit het verhandelde ter zitting op dat niet één werknemer kan worden aangewezen aan wie de auto ter beschikking is gesteld en voor wie door middel van het bijhouden van een rittenadministratie de werkgever (belanghebbende) zou kunnen bewijzen dat deze niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Verder kan niet van beide werknemers worden nageheven ter zake van het privégebruik van dezelfde auto omdat niet kan worden bepaald gedurende welk deel van een heffingstijdvak wie de beschikking en de mogelijkheid tot privégebruik heeft. Daar komt bij dat met regelmaat ook nog een derde gebruik maakt van de auto.
5.6.
De twee vaste werknemers bepalen onderling wie de bestelauto mee naar huis neemt. Meestal is dat de persoon die het verste weg woont van de opdracht die op dat moment wordt uitgevoerd en de ander ophaalt en thuisbrengt. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de regeling toepassing mist omdat belanghebbende gemakkelijk kan vaststellen wie de bestelauto ’s avonds mee naar huis neemt. Dit berust op de aanname dat alleen privéritten plaats zullen vinden door degene die de bestelbus mee naar huis neemt. Deze aanname is onjuist; een werknemer kan onderling met de ander afspraken maken over het gebruik van de auto en de privéritten.
5.7.
De Inspecteur heeft voorts aangevoerd dat de eindheffingsregeling afwisselend gebruik toepassing mist omdat de bestelauto’s in privé voor meer dan 500 kilometer kunnen worden gebruikt, belanghebbende op het privégebruik geen controle toepast, dat de bestelauto’s ’s avonds niet op het bedrijfsterrein van belanghebbende blijven staan en dat de auto’s dus ongelimiteerd in privé zouden kunnen worden gebruikt.
5.8.
De Inspecteur ziet er aan voorbij dat geen van deze omstandigheden door de wetgever als voorwaarde is gesteld voor de toepassing van de eindheffingsregeling. Wanneer zou blijken dat, dan wel belanghebbende erop zou toezien dat, de werknemers met de bestelauto’s niet meer dan 500 kilometer per jaar zouden rijden, is de forfaitaire bijtelling van artikel 13bis Wet LB 1964 niet van toepassing en wordt aan het bepaalde in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, Wet LB 1964 niet toegekomen. Dat is ook het geval wanneer de bestelauto’s ‘achter het hek van het bedrijfsterrein’ blijven staan, dus buiten werktijd niet gebruikt kunnen worden. (Vgl. de toelichting op gewijzigd amendement van het lid De Nerée tot Babberich, Kamerstukken II 2005/06, 20 306, nr. 40, blz. 2.)
5.9.
Gelet op de in uitspraak van de Rechtbank vermelde geschiedenis van de eindheffingsregeling afwisselend gebruik als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, Wet LB 1964 is toepassing hiervan in dit geval in overeenstemming met het doel en strekking te weten een praktische regeling te geven voor dit soort gevallen. Het Hof concludeert dat de bestelauto doorlopend afwisselend in gebruik is bij twee of meer werknemers van wie bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die auto ter beschikking is gesteld.
5.10.
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond. Nu het incidenteel hoger beroep is ingesteld voor het geval het hoger beroep van de Inspecteur gegrond zou zijn, behoeft dit geen bespreking.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
In het principaal hoger beroep acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.024 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt verweerschrift en 1 punt zitting à € 512 x 1 (gewicht van de zaak)). De Rechtbank heeft reeds een vergoeding toegekend voor de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Het daarvoor toegekende bedrag is niet in geschil.
6.2.
In het incidenteel hoger beroep acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.
6.3.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 519.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 19 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.