ECLI:NL:GHDHA:2019:315

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
200.236.408/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verdeling van de gemeenschappelijke woning na echtscheiding met betrekking tot kinderalimentatie en afspraken uit het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is gelast. Partijen, die van 30 augustus 1991 tot 29 augustus 2014 getrouwd zijn geweest, hebben bij hun echtscheiding afspraken gemaakt in een convenant dat in de echtscheidingsbeschikking van 2 juli 2014 is opgenomen. De vrouw is van mening dat de woning, die aan de man is toegedeeld, ten onrechte aan hem is toegewezen, omdat er een afspraak in het echtscheidingsconvenant staat dat de woning verkocht moet worden. De man heeft echter tijdens een zitting in 2016 een andere afspraak gemaakt, waardoor de eerdere afspraak is komen te vervallen. Het hof oordeelt dat de toedeling van de woning aan de man in lijn is met de nadere afspraken die zijn gemaakt. De vrouw stelt dat deze nieuwe afspraak haar benadeelt, maar het hof oordeelt dat de vertraging in de afwikkeling niet alleen aan de man te wijten is en dat de vrouw haar vorderingen op basis van de alimentatie kan voorleggen aan de rechter. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.236.408/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank : C/10/507711 / HA ZA 16-792

arrest d.d. 12 februari 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.J. Berghout te Rijswijk,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.

Het geding

Bij dagvaarding van 31 januari 2018 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2017, tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
De vrouw heeft in de memorie van grieven één grief geformuleerd.
De man heeft een memorie van antwoord genomen.
De man heeft arrest gevraagd. Beide partijen hebben hun procesdossier gefourneerd. In het procesdossier van de vrouw ontbreken enkele stukken uit de procedure in eerste aanleg. Het arrest is daarom gewezen op het procesdossier van de man

De feiten

1. Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2. Partijen zijn getrouwd geweest van 30 augustus 1991 tot 29 augustus 2014.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort de woning gelegen aan het [adres] (hierna: de woning).
3. Partijen hebben bij de echtscheiding afspraken gemaakt in een echtscheidings-convenant, dat in de echtscheidingsbeschikking van 2 juli 2014 is opgenomen. Die afspraken houden onder meer het volgende in:
“De echtelijke woning van partijen zal worden verkocht. Het saldo van de levensverzekering bij Reaal zal worden aangewend ter reductie van de eventuele restschuld. De eventuele restschuld zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld. Partijen zijn overeengekomen dat de man per 1 mei het alleengebruik van de woning heeft en de woning zal bewonen totdat de woning is verkocht.”en
“Partijen zijn overeengekomen dat de man vanaf 1 juni 2014, totdat de echtelijke woning is verkocht € 187,50 per maand per kind zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Nadat de echtelijke woning is verkocht zal de man € 411,50 per maand per kind betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.”
4. Partijen hebben in het kader van de procedure die tot het bestreden vonnis heeft geleid ter zitting van 29 februari 2016 ten aanzien van de woning het volgende afgesproken, welke afspraak is opgenomen in het van de zitting opgemaakt proces-verbaal:

“1. Partijen zullen [NAAM] NVM Makelaar te Rotterdam, bij hen genoegzaam bekend, de opdracht geven de woning te taxeren teneinde een marktconforme (ver)koopprijs te bepalen De hieraan verbonden kosten worden door partijen gedeeld. Naar verwachting zal de taxatie, die voor partijen bindend is, binnen twee weken na heden zijn afgerond.

2. Na de taxatie krijgt de man twee maanden de tijd om met zijn hypotheekbank te onderzoeken of hij de woning tegen de door de makelaar aangegeven taxatieprijs kan overnemen. Als de man de financiering rond krijgt, zal hij het deel van de woning waarop de vrouw recht heeft, overnemen en de vrouw dus uitkopen.(...)

3. Als de man niet in staat is de woning over te nemen, zullen partijen via [NAAM] de woning aan een derde partij verkopen (...)”.

Het geschil

5. In het bestreden vonnis is de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, waarbij de woning is toebedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man hiervoor een financiering zal verkrijgen waarvan alleen hij schuldenaar zal worden. Verder is bepaald dat voor zover sprake is van overwaarde - de waarde van de woning (getaxeerd op € 220.000,-) is hoger dan de op dat tijdstip bestaande hypothecaire schuld, op welke schuld de aanspraken uit hoofde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering in mindering strekken - de man de helft van de overwaarde aan de vrouw dient uit te keren. Voor zover sprake is van onderwaarde dient ieder van partijen de helft van de restschuld voor zijn of haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen.
De proceskosten zijn gecompenseerd.
6. De vrouw vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder ambtshalve aanvulling en/of verbetering van de gronden alsnog de vorderingen van de man afwijst en hem veroordeelt in de kosten van beide instanties.
7. De man concludeert tot verwerping van het beroep van de vrouw en bevestiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.

De beoordeling in hoger beroep

8. De vrouw stelt dat de woning ten onrechte aan de man is toegedeeld. Zij voert aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de tussen partijen gemaakte afspraak in het echtscheidingsconvenant dat de woning verkocht moest worden. Die afspraak is nog steeds van kracht, de man heeft niet de vernietiging van deze afspraak verzocht.
Verder betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat de overname van door de man tegen de door [NAAM] NVM Makelaar getaxeerde waarde een benadeling van de vrouw oplevert, die in strijd met de redelijkheid en billijkheid is: de vrouw heeft sinds 2014 het lage bedrag aan kinderalimentatie ontvangen omdat de woning niet is verkocht. De man heeft de verkoop van de woning hoogstwaarschijnlijk daarom getraineerd. Indien de man nu, na verloop van vier jaren sinds de echtscheidingsbeschikking de woning overneemt, loopt de vrouw niet alleen de hogere bijdrage in het onderhoud van de kinderen mis, maar profiteert zij voorts niet van de waardestijging van de woning.
9. De man weerspreekt de stellingen van de vrouw.
10. Het hof oordeelt als volgt. Het standpunt van de vrouw dat de man moet worden gehouden aan de afspraak tussen partijen uit het echtscheidingsconvenant, waarin partijen zijn overeengekomen dat de woning moet worden verkocht, is niet juist. Partijen hebben immers ter zitting van 29 februari 2016 een andere afspraak gemaakt, waarbij de man in de gelegenheid werd gesteld de woning over te nemen tegen een, op verzoek van beide partijen, door [NAAM] getaxeerde waarde. De afspraak in het echtscheidingsconvenant is daarmee komen te vervallen.
De toedeling van de woning aan de man is in lijn met de tussen partijen – naderhand - gemaakte afspraak. Het hof begrijpt het verdere betoog van de vrouw als volgt dat zij niet aan deze afspraak zou zijn gebonden omdat zij daardoor zodanig wordt benadeeld dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof volgt dit betoog niet. Partijen hadden overeenstemming over de peildatum voor de waardering. Dat er vertraging in het afgesproken traject is ontstaan is niet, in elk geval niet alleen, aan de man te wijten: de vrouw heeft aanvankelijk geen medewerking verleend aan de taxatie – deze heeft pas op 7 juli 2016 plaats gevonden - en zij nam geen genoegen met de eerder door de man overgelegde stukken ten bewijze dat hij de financiering van de overname rond had. Of de vrouw een hogere bijdrage aan kinderalimentatie misloopt door de vertraging in de afwikkeling danwel de overname door de man is een vraag die niet aan het hof voorligt en niet bij de beoordeling kan worden betrokken. Als de vrouw van mening is dat de onderhoudsbijdrage voor de kinderen – destijds of thans - niet (meer) beantwoordt aan de wettelijke maatstaven, kan zij dit in een procedure op grond van artikel 1:401 BW aan de rechter voorleggen.
11. Het bewijsaanbod van de vrouw, om het procesdossier in eerste aanleg over te leggen, kan niet als bewijsaanbod worden aangemerkt en wordt gepasseerd.
12. De grief van de vrouw faalt; het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.
13. De vrouw heeft geen grief gericht tegen de door de rechtbank toegepaste compensatie van kosten in eerste aanleg. Nu het geschil de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen betreft, zullen ook de kosten in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, P.B. Kamminga en A. Zonneveld en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019 in aanwezigheid van de griffier.