ECLI:NL:GHDHA:2019:3132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
22-003112-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter Rotterdam inzake bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, na beschuldiging van bedreiging met een voorwerp dat leek op een vuurwapen. De tenlastelegging betrof een incident op 3 juni 2016, waarbij de verdachte de aangever had bedreigd met een stalen buis en een vuurwapen gelijkend voorwerp. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 november 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf eiste. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke dreiging. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 november 2019.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003112-18
Parketnummer: 10-116514-16
Datum uitspraak: 26 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 12 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden in de vorm van een contact- en locatieverbod. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2016 te Rotterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] gericht, althans die [aangever] opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorgehouden, althans getoond
en/of tegen [aangever] gezegd ‘Kijk uit ik schiet je, jij hebt dit alles veroorzaakt’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
hij op
of omstreeks3 juni 2016 te Rotterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever] gericht,
althans die [aangever] opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorgehouden,althans getoond en
/oftegen [aangever] gezegd ‘Kijk uit ik schiet je, jij hebt dit alles veroorzaakt’
, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dan wel noodweerexces dan wel noodweer na afgelopen noodweer dan wel noodweer jegens excessief noodweer.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen ontleend zijn:
 Op 3 juni 2016 zat de verdachte samen met een vriend [getuige] in een auto, toen hij zijn ex-vriendin [ex-vriendin] in een witte auto zag rijden.
 De verdachte zag dat zijn ex-vriendin uit haar auto stapte en heeft haar begroet.
 Vervolgens is hij doorgereden in de richting van een winkelcentrum.
 Ter hoogte van het winkelcentrum zagen zij een jongen ([aangever]) op hen af komen lopen. Deze jongen had een stalen buis vast. De verdachte is weggereden.
 De auto van de verdachte is korte tijd later geblokkeerd door een blauwe personenauto. De verdachte zag twee personen uit deze auto stappen: [aangever] met een stalen buis en een andere jongen, waarvan later bleek dat het de broer van [aangever] was.
 [aangever] trachtte de deur van de auto van de verdachte open te trekken. De verdachte had zijn raam nog half open staan en kreeg vervolgens een klap van de broer van [aangever] waar hij ten tijde van het verhoor bij de politie, op 4 juni 2016, nog steeds last van had.
 Hierop heeft de verdachte een voorwerp gepakt dat in de auto lag en hiermee gedreigd richting [aangever].
 Toen de verdachte de kans zag is hij weggereden.
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat er op het moment dat de verdachte werd klemgereden door [aangever] er sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Er bestond voor de verdachte op dat moment een situatie waarin en een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van in ieder geval zijn eigen lijf tegen een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Immers, de auto van de verdachte werd door het slachtoffer geblokkeerd en het slachtoffer benaderde de verdachte, die in zijn auto zat en niet weg kon, met een stalen buis in zijn handen.
Naar het oordeel van het hof staat het dreigen door de verdachte zoals bewezen is verklaard in een redelijke verhouding tot de ernst van de dreigende aanranding en heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden. Het beroep op noodweer slaagt.
De verdachte is derhalve ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 734,25.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 434,25.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 434,25 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de civielrechtelijke vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde tegen de achtergrond van het strafrechtelijke ontslag van alle rechtsvervolging een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. G. Knobbout en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 november 2019.