ECLI:NL:GHDHA:2019:3092

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
22-002989-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer meerdere tanden heeft verloren en letsel heeft opgelopen. De mishandeling vond plaats op 4 februari 2017 te Lochem. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,- of 15 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep bevestiging van het vonnis, maar met een andere strafmaat. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de terechtzittingen in eerste aanleg en het hoger beroep. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen een bedreigende situatie, maar het hof oordeelde dat er geen noodweersituatie was. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden, tot een bedrag van € 5.445,45, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze kan worden ingediend bij de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002989-19
Parketnummer: 05-094376-17
Datum uitspraak: 22 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 16 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1943,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 november 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-003020-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 22870) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 februari 2017 te Lochem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen de mond en/of het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer] te stompen/slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 februari 2017 te Lochem,
in elk geval in Nederland,[slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen,
althans eenmaal, (met kracht
) op/tegen de mond en
/ofhet gezicht,
althans het hoofd,van die [slachtoffer] te stompen
/slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt nu er sprake was van een bedreigende situatie op het moment dat de verdachte naar de auto van het slachtoffer liep en hij zich moest verweren tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat op het moment dat hij naar de auto liep er geen bedreigende situatie was van de kant van de aangever, dat hij niet had moeten handelen zoals hij gedaan heeft en dat hij daar ook spijt van heeft. De verdachte heeft voorts verklaard dat het slachtoffer zich eerder had uitgelaten over beweerdelijke illegale bewoning door de verdachte van diens vakantiewoning, dat hij zich daar aan ergerde en dat hij zich direct voorafgaand aan het incident geprovoceerd voelde door een gebaar van het slachtoffer. Om die reden is hij toen naar diens auto gelopen omdat hij wilde dat het door hem als pesten ervaren gedrag van het slachtoffer zou eindigen. Gelet op deze verklaring van de verdachte en op grond van het verhandelde ter terechtzitting, acht het hof het volstrekt niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie voor de verdachte waarin hij zich moest verdedigen.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer zodanig hard op de mond en in het gezicht geraakt dat het slachtoffer meerdere tanden heeft verloren en pijn en letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft daarmee op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit hetgeen door de vertegenwoordigster van het slachtoffer als benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt dat het slachtoffer nog steeds nadelige gevolgen ondervindt van het incident.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van (het hof begrijpt:) € 7.195,45.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.195,45.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.546,30, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 5.445,45 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.445,45 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]. Het hof acht termen aanwezig om daarbij te bepalen dat de vervangende hechtenis wordt beperkt tot één dag, nu een langere periode, gezien de financiële situatie van de verdachte, een te zeer punitief karakter zou krijgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.445,45 (vijfduizend vierhonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.445,45 (vijfduizend vierhonderdvijfenveertig euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. F.P. Geelhoed en mr. M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. E.K.B. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2019.
mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.