ECLI:NL:GHDHA:2019:3083

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
22-002540-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake poging tot woninginbraak en voltooide woninginbraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1988, was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd. Hij was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan een poging tot woninginbraak en een voltooide woninginbraak. De verdachte heeft op 19 januari 2016 in Velp geprobeerd in te breken in een woning en op 18 april 2016 in Groessen is hij erin geslaagd om een geldbedrag en sieraden te stelen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Daarnaast heeft het hof een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft erkend en een bedrag van € 500,- heeft toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van € 4.935,00 aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof geen reden zag om af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Uitspraak

Rolnummer: 22-002540-19
Parketnummer: 05-720192-17
Datum uitspraak: 7 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de
[PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van tien maanden. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 21-001446-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens - op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 1], weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, immers heeft hij, verdachte:
- zich nabij voornoemde woning begeven en/of (aldaar) een en/of meerdere ruit(en) ingegooid en/of ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 april 2016 te Groessen, gemeente Duiven, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] te Groessen, heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 1700 euro, althans enig geldbedrag, en/of een aantal gouden en/of zilveren sieraden, althans sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Velp, gemeente Rheden,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 1], weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan
[aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
verbreking, inklimming,immers heeft hij, verdachte:
- zich nabij voornoemde woning begeven en
/of (aldaar
) een en/ofmeerdere ruit
(en
)ingegooid en/of ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks18 april 2016 te Groessen, gemeente Duiven,
althans in Nederland,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] te Groessen, heeft weggenomen een geldbedrag van
(ongeveer)1700 euro,
altans enig geldbedrag,en
/ofeen aantal gouden en
/ofzilveren sieraden,
althans sieraden, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en, verbreking,inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
1: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven schuldig gemaakt een poging tot woninginbraak en een voltooide woninginbraak. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers. Daarnaast heeft hij voor de betrokkene(n) overlast en financiële schade veroorzaakt. Ten aanzien van feit 2 weegt het hof mee dat uit de aangifte blijkt dat bij de inbraak het hele huis overhoop is gehaald en dat – zoals ook bewezenverklaard – er een aanzienlijk geldbedrag en vele sieraden zijn buitgemaakt. Tevens heeft verdachte de slachtoffers ook schade berokkend in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid. Juist in de eigen woning moet men zich veilig voelen en op dat gevoel van de slachtoffers heeft verdachte een behoorlijke inbreuk gemaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet geen reden af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte zijn leven een wending ten goede wil geven en dat in het kader van detentiefasering daarom afspraken zijn gemaakt over een plaatsing in een Exodushuis. Die plaatsing zou in gevaar komen, aldus de verdediging, door oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur.
Het hof is van oordeel dat deze omstandigheid niet tot een andere beslissing dient te leiden. De beoogde plaatsing kan immers ook op een later moment geschieden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.610,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.610,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.110,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder
2 bewezen verklaarde. Het hof is van oordeel dat er een reële schade is geleden die hoger is dan het gevorderde bedrag van € 4.110,-. De vordering van de benadeelde partij zal conform de wettelijke regeling echter tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de verdediging bepleit - van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof overweegt dienaangaande dat de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep de vordering heeft toegelicht en dat daaruit naar voren is gekomen dat de inbraak langdurig heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid, welke gevoelens na langdurige begeleiding door familie en vreemden langzamerhand zijn verminderd. Naar het oordeel van het hof is daarmee genoegzaam onderbouwd dat door het bewezenverklaarde feit bij de benadeelde partij sprake is van een aantasting in de persoon, als bedoeld in art. 6: 106.1.b BW.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[aangever 2]
Naast de gevorderde materiële schade van € 4110,- heeft de benadeelde partij nadere schade geleden tot een bedrag van € 325,-. Het hof wijst in dat verband op de als bijlage bij de vordering meegezonden nota van de verzekeraar van de benadeelde partij. Het hof acht termen aanwezig om de schadevergoedingsmaatregel ook ten aanzien van dit bedrag op te leggen.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.935,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.610,00 (vierduizend zeshonderdtien euro) bestaande uit € 4.110,00 (vierduizend honderdentien euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.935,00 (vierduizend negenhonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 4.435,00 (vierduizend vierhonderdvijfendertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
24 (vierentwintig) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 205,63 (tweehonderdvijf euro en drieënzestig cent).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 april 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. F.P. Geelhoed en mr. J.M. ten Voorde, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami-Kalloemisier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 november 2019.
Mr. J.M. ten Voorde en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.