ECLI:NL:GHDHA:2019:3081

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
22-000993-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake woninginbraak en poging daartoe

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van woninginbraak en poging tot woninginbraak, gepleegd op 22 november 2014 in Ouddorp en Scharendijke. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het wegnemen van goederen uit woningen, waaronder een laptop en een cameratas, door middel van braak en inklimming. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen niet gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich met een vooropgezet plan naar Goeree Overflakkee hebben begeven om in te breken in woningen. De verdachte heeft geen verweer gevoerd en geen verklaring afgelegd tijdens de rechtszittingen. Het hof heeft de bewijsvoering gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor medeplegen van de feiten. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] tot schadevergoeding van € 1.636,58 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000993-19
Parketnummer: 10-710339-14
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2014 te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning, gelegen aan [adres] (nummer [x]), heeft weggenomen een laptop (merk Toshiba) en/of een notebook/laptop (merk HP) en/of een cameratas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2014 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] (nummer [x]), weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een trap tegen de achtergevel van die woning heeft geplaatst / gezet en/of met een steen, in elk geval een hard voorwerp, een draai/kiepraam / ruit van die woning heeft vernield en/of ingeslagen en/of ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks22 november 2014 te Ouddorp, gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigeningtoe-eigeningin
/ uiteen woning, gelegen aan [adres] (nummer [x]), heeft weggenomen een laptop (merk Toshiba) en
/ofeen notebook/laptop (merk HP) en
/ofeen cameratas,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan
[aangever 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),waarbij verdachte en / of zijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft /hebben verschaft
en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbrekingen
/ ofinklimming;
2.
hij op
of omstreeks22 november 2014 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres] (nummer 2), weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren),
geheel of ten deletoebehorende aan [aangever 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak
, verbrekingen/of inklimming, met
een of meer vanzijn mededader
(s
), althans alleen,een trap tegen de achtergevel van die woning heeft geplaatst / gezet en
/ofmet een steen
, in elk geval een hard voorwerp,een draai/kiepraam / ruit van die woning heeft vernield
en/of ingeslagen en/of ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweer van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich – overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de staande houding en de aanhouding van de verdachte enkel zijn gebaseerd op het etnisch profileren van de verdachte. Dit moet volgens de raadsman leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering. Het hof begrijpt het verweer van de verdediging zo dat wordt gesteld dat sprake is van schending van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2014 (dossierpagina’s 54 en 55) relateert hoofdagent [hoofdagent] dat hij op 22 november 2014 omstreeks 20.30 uur op de N57 in Ouddorp een auto zag rijden met daarin drie mannen, vermoedelijk van Noord Afrikaanse afkomst. Hij heeft toen telefonisch contact opgenomen met de wachtcommandant en het kenteken van de auto bevraagd. De auto bleek op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] te staan. Maan hoorde dat er zojuist een inbraakalarm in Ouddorp was gemeld en dat [medeverdachte 1] antecedenten had op het gebied van diefstallen in vereniging. Hierop heeft hij genoemde auto gevolgd. De bestuurder van de auto reed met hoge snelheid en vertoonde opvallend rijgedrag. De manspersoon die achterin de auto zat keek achterom in de richting van het voertuig waarin [hoofdagent] zich bevond. Hierop heeft [hoofdagent] de wachtcommandant verzocht om een herkenbaar dienstmotorvoertuig te sturen, teneinde de verdachten staande te houden. De verdachten zijn vervolgens aangehouden.
Het hof is van oordeel dat voor het bevragen van het kenteken geen aanleiding bestond op het moment dat dit werd gedaan. Het enkele feit dat op Goeree Overflakkee een auto rijdt met daarin drie mannen van vermoedelijk Noord Afrikaanse afkomst is onvoldoende om tot een dergelijke bevraging over te gaan. Aldus is sprake van schending van artikel 14 EVRM en daarmee van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de schending van artikel 14 EVRM zal het hof even geen rechtsgevolg verbinden, nu onvoldoende is onderbouwd en ook overigens niet is gebleken dat de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad of anderszins enig concreet nadeel heeft ondervonden. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
Anders dan de raadsman stelt, volgt uit genoemd proces-verbaal van bevindingen niet dat ook het volgen van de auto slechts heeft plaatsgevonden op basis van de vermoedelijke afkomst van de mannen in de auto. Eerst toen Maan hoorde dat de auto op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] stond, er een inbraakalarm was gemeld in Ouddorp, en [medeverdachte 1] antecedenten heeft op het gebied van diefstallen in vereniging, is hij de auto gaan volgen. Gelet hierop bestonden er naar het oordeel van het hof voldoende redenen om de auto te volgen. Op dit punt is daarom geen sprake van een vormverzuim.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer.
Bewijsoverweging betreffende het medeplegen
De raadsman van de verdachte heeft zich – wederom overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten, onder meer omdat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt de volgende gang van zaken.
Op 22 november 2014 ziet hoofdagent [hoofdagent] rond 20.30 uur een auto rijden op de N57 in Ouddorp. Hij rijdt achter die auto aan. Korte tijd later wordt de auto staande gehouden en om 20.50 uur worden de inzittenden, verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 1], aangehouden op verdenking van diefstal. Na de aanhouding van de verdachten heeft de politie het door de auto gereden traject gecontroleerd, waarbij verschillende voorwerpen zijn aangetroffen die kennelijk uit de auto zijn gegooid. Het betreft een beschadigde Toshiba laptop die kort daarvoor gestolen is uit een woning aan de [adres] in Ouddorp (de onder 1 bewezen verklaarde woninginbraak). Voorts worden een TomTom navigatiesysteem en enkele handschoenen aangetroffen waarop DNA-sporen zijn veilig gesteld. De profielen die verkregen worden aan de hand van die DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Het hof concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat de laptop en de handschoenen “tijdens de achtervolging” uit de auto zijn gegooid waarin de verdachten zaten.
Uit het dossier blijkt voorts dat bij de onder 2 bewezen verklaarde poging woninginbraak in Scharendijke de verdachten een raam in de achtergevel hebben ingegooid en gebruik gemaakt hebben van een huishoudtrap. Bij de onder 1 bewezen verklaarde inbraak in de woning in Ouddorp is het raam van de badkamer geforceerd en hebben de verdachten gebruik gemaakt van een schuifladder om de woning in te klimmen.
Uit de triplogbestanden van het aangetroffen TomTom navigatiesysteem blijkt dat de auto waarin de verdachten zaten om 17.45 uur vertrokken is uit Rijswijk richting de A4. Om 18.55 uur heeft de auto de N57 verlaten om het dorp Scharendijke te bezoeken, waar de auto in ieder geval 50 minuten is geweest. Uit de gegevens blijkt voorts dat de auto rond 20.05 uur is aangekomen bij genoemde woning aan de [adres] in Ouddorp. De auto wordt daar om 20.09 uur geparkeerd en blijft daar 19 minuten staan. Vanaf 20.28 uur is de auto weer gaan rijden. Vanaf 20.41 uur wordt de auto gevolgd door hoofdagent [hoofdagent]. In het proces-verbaal betreffende de triploggegevens (dossierpagina 105 e.v.) is vermeld dat aan de hand van de triplogbestanden te zien is dat er vanaf 19.46 uur geen beweging meer is. Gelet op hetgeen er verder in dit proces-verbaal is vermeld, concludeert het hof dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat en dat bedoeld wordt dat er om 20.46 uur geen beweging meer is. Uit het triplogbestand volgt dat de auto waarin de verdachten zijn aangetroffen na vertrek uit Rijswijk uitsluitend gestopt is en heeft stilgestaan bij de woning in Scharendijke waar geprobeerd is in te breken, en bij de woning in Ouddorp waar is ingebroken.
Onder de medeverdachte [medeverdachte 1] is een iPhone in beslag genomen waarin routegegevens zijn aangetroffen. Blijkens deze gegevens heeft de iPhone tot 18.33 uur dezelfde route gevolgd als het in beslag genomen TomTom navigatiesysteem. Na 18.33 uur vindt geen activiteit meer plaats met de iPhone.
De verdachten hebben zich na hun aanhouding op hun zwijgrecht beroepen. Zij hebben geen enkele verklaring afgelegd.
Conclusie
De verdachten geven geen enkele verklaring voor hun aanwezigheid op Goeree Overflakkee op 22 november 2014, voor hun aanwezigheid bij een woning in Scharendijke waar gepoogd is in te breken en voor hun aanwezigheid bij een woning in Ouddorp, waar is ingebroken. Evenmin geven zij een verklaring voor het feit dat zij in hun auto een laptop voorhanden hadden die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in Ouddorp. Deze omstandigheden zijn voor alle drie de verdachten belastend en schreeuwen om een verklaring die zij kennelijk om hen moverende reden niet willen geven. Aangezien de verdachten zelf geen verklaring wensen te geven over feiten en omstandigheden die om uitleg van hen schreeuwen, dient het hof aan de hand van de bewijsmiddelen een conclusie te trekken waarbij het hof ook het zwijgen van de verdachten betrekt. Nu het dossier niets bevat op grond waarvan het hof tot een ander oordeel zou moeten komen, concludeert het hof op basis van de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachten, kennelijk met een vooropgezet plan om samen te gaan inbreken in woningen, naar Goeree Overflakkee zijn gereden en aldaar ter uitvoering van dit gezamenlijke plan geprobeerd hebben in te breken in een woning in Scharendijke en daarna hebben ingebroken in een woning in Ouddorp. Het feit dat de verdachten geen enkele verklaring hebben afgelegd, sterkt het hof in deze conclusie. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs is om tot het oordeel te komen dat er met betrekking tot beide bewezen verklaarde feiten sprake is van medeplegen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een poging daartoe. Aldus heeft hij een gebrek aan respect voor andermans eigendommen getoond. Kennelijk heeft de verdachte uit eigen gewin gehandeld. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en daarmee geen inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en voor zover thans nog relevant onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat op de bewezen verklaarde feiten, gelet op de ernst daarvan, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden in beginsel een passende en geboden reactie. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, nu tussen de datum van het eerste politieverhoor van de verdachte op 23 november 2014 en de datum van het eindvonnis van 6 maart 2019 een veel langere periode dan van 2 jaar is verstreken. Gelet hierop zal het hof op de overwogen gevangenisstraf
3 maanden in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden resteert.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.636,58, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis gevorderd en daarmee impliciet geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders dan met een beroep op vrijspraak betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.636,58 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.636,58 (duizend zeshonderdzesendertig euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.636,58 (duizend zeshonderdzesendertig euro en achtenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 november 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. G. Knobbout en mr. R.F. de Knoop,
in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2019.