ECLI:NL:GHDHA:2019:3078

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
22-002747-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte na langdurige procedure in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 november 2019 een verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte toegewezen. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, had op 31 oktober 2019 ter terechtzitting verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek. De verdachte was eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar op 16 juni 2017, en had op 22 juni 2017 hoger beroep ingesteld. Sindsdien was de verdachte bijna 3 jaar en 9 maanden in voorlopige hechtenis.

De procedure in hoger beroep had lange tijd stilgelegen, met aanzienlijke periodes waarin er inhoudelijk niets met de zaak was gebeurd. Het hof constateerde dat de behandeling van de zaak opnieuw voor langere tijd stil zou komen te liggen, wat de belangen van de verdachte in het gedrang bracht. Het hof weegt het belang van de samenleving bij het voortduren van de voorlopige hechtenis af tegen het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten. Gezien de lange duur van de procedure en de stilstand in de behandeling, oordeelde het hof dat het belang van de verdachte zwaarder weegt.

Het hof heeft daarom besloten om het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen met ingang van 8 november 2019, onder bepaalde voorwaarden. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging van deze beslissing gelast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002747-17
Parketnummer: 10-700464-15
Datum beslissing: 5 november 2019

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Beslissing schorsing voorlopige hechtenis

gegeven naar aanleiding van een daartoe strekkend mondeling verzoek, gedaan ter terechtzitting van 31 oktober 2019 in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1980,
thans gedetineerd in [P.I.].
Het verzoek
Ter terechtzitting van het hof van 31 oktober 2019 is namens de verdachte verzocht het bevel tot zijn voorlopige hechtenis te schorsen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte bij vonnis van 16 juni 2017 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar.
De verdachte heeft op 22 juni 2017 hoger beroep ingesteld.
De verdachte bevindt zich thans bijna 3 jaar en 9 maanden in voorlopige hechtenis.
De zaak is bij het hof binnengekomen op 23 augustus 2017.
Op 18 mei 2018, negen maanden na binnenkomst van het dossier, heeft een regiezitting plaatsgevonden waarop de onderzoekswensen van de verdediging zijn behandeld.
De onderzoekswensen die door de verdediging werden gehandhaafd, zijn door het hof toegewezen en de zaak is verwezen naar de raadsheer-commissaris om dr. Otgaar als deskundige te benoemen en hem een rapport uit laten te brengen. Tevens is de raadsheer-commissaris verzocht om de reeds benoemde deskundige Jelicic een aanvullend rapport uit te laten brengen. Dr. Jelicic heeft zijn aanvullend rapport uitgebracht op 25 oktober 2018.
In plaats van deskundige Otgaar heeft de raadsheer-commissaris – in overleg met het hof, de verdediging en de advocaat-generaal - dr. Rassin als deskundige benoemd. Dr Rassin heeft zijn rapport uitgebracht op 18 december 2018. Vervolgens is de zaak op 13 augustus 2019 – acht maanden later - weer op zitting aangebracht. Op 13 augustus 2019 zijn de deskundigen Rassin en Jelicic ter zitting gehoord en is de zaak inhoudelijk behandeld tot aan het requisitoir van de advocaat-generaal. De zaak is toen aangehouden voor onbepaalde tijd, waarbij het hof zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt om de behandeling van de zaak op 13 november 2019 af te ronden.
Vervolgens bleek dat het Openbaar Ministerie op genoemde datum verhinderd was en dat, mede gezien de verhinderdata van de raadsman van de verdachte, de zaak pas op 17 maart 2020 behandeld zou kunnen worden. Uitgaande van de zitting van 13 augustus 2019, betekent dit dat de naar verwachting afrondende behandeling van zaak pas zeven maanden na de laatste zittingsdatum kan plaatsvinden.
Het hof stelt vast dat inmiddels in hoger beroep twee keer een langdurige periode is verstreken waarin er inhoudelijk niets met de zaak is gebeurd en dat opnieuw geruime tijd zal verstrijken tot de aankomende zitting, waarbij tussentijds ook niets inhoudelijks zal gebeuren.
Gelet op het vorenstaande overweegt het hof als volgt.
Er ligt een veroordelend vonnis van de rechtbank en er zijn zowel ernstige bezwaren als gronden voor de voorlopige hechtenis van de verdachte. De situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich op dit moment nog niet voor.
De procedure in hoger beroep in de onderhavige zaak is van zeer lange duur, heeft twee keer voor aanzienlijke periodes stil gelegen en zal opnieuw voor langere tijd stil komen te liggen tot de eerstkomende behandeling op 17 maart 2020, telkens zonder inhoudelijke noodzaak.
In dit verband is voor het hof voorts van belang dat het appel van de verdachte mede is gericht tegen de hoogte van de in eerste aanleg opgelegde straf.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat in de zaken waarin de verdachte voorlopige hechtenis ondergaat de rechter bij ieder toetsingsmoment het belang van de samenleving bij het voortduren van die voorlopige hechtenis moet afwegen tegen het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten.
Alles overziend is het hof van oordeel dat thans het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis moet wijken voor het belang van de verdachte om de behandeling van het hoger beroep in vrijheid af te kunnen wachten.
Het hof wijst de vordering verlenging gevangenhouding derhalve toe en schorst het bevel gevangenhouding met ingang van 8 november 2019 te 9:00 uur. Het hof verbindt aan de schorsing de na te melden algemene en bijzondere voorwaarden, tot nakoming waarvan de verdachte zich ter terechtzitting van bereid heeft verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Wijst het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte toe.
Schorst het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 8 november 2019 te 09:00 uuronder de voorwaarde dat de verdachte de na te melden algemene voorwaarden en de na te melden bijzondere voorwaarden nakomt.

Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:

1. indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
2) ingeval hij wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende hechtenis mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3) aan iedere oproeping in deze zaak vanwege justitie of politie gevolg zal geven;
4. zich gedurende de schorsing niet aan enig misdrijf zal schuldig maken;
5. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

1) zich binnen één week na 8 november 2019 bij Reclassering Nederland zal melden en zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
2) zich zal houden aan aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland;
3) zich binnen één week na 8 november 2019 zal melden bij De Waag Rotterdam-Rijnmond en zich zal houden aan aanwijzingen te geven door of namens De Waag;
4) zal verblijven op het adres [adres];
5) op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal leggen of hebben met [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3].
Deze beslissing is gegeven door mrs. G. Knobbout, A.J.M. Kaptein en F.P. Geelhoed,
in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing.
Den Haag, 2019
De advocaat-generaal.