ECLI:NL:GHDHA:2019:3078
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte na langdurige procedure in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 november 2019 een verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte toegewezen. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, had op 31 oktober 2019 ter terechtzitting verzocht om schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek. De verdachte was eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar op 16 juni 2017, en had op 22 juni 2017 hoger beroep ingesteld. Sindsdien was de verdachte bijna 3 jaar en 9 maanden in voorlopige hechtenis.
De procedure in hoger beroep had lange tijd stilgelegen, met aanzienlijke periodes waarin er inhoudelijk niets met de zaak was gebeurd. Het hof constateerde dat de behandeling van de zaak opnieuw voor langere tijd stil zou komen te liggen, wat de belangen van de verdachte in het gedrang bracht. Het hof weegt het belang van de samenleving bij het voortduren van de voorlopige hechtenis af tegen het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten. Gezien de lange duur van de procedure en de stilstand in de behandeling, oordeelde het hof dat het belang van de verdachte zwaarder weegt.
Het hof heeft daarom besloten om het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen met ingang van 8 november 2019, onder bepaalde voorwaarden. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging van deze beslissing gelast.