De beoordeling van het hoger beroep
21. In hoger beroep vordert [X B.V.] dat het hof het vonnis vernietigt en haar (in hoger beroep verminderde) vorderingen alsnog toewijst. [X B.V.] eist dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.090,57 aan huurpenningen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 april 2016, buitengerechtelijke incassokosten van € 380,14 en de proceskosten van beide procedures, inclusief nakosten.
22. Met grief 1 voert [X B.V.] aan dat zij, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, wel met terugwerkende kracht nakoming vordert van de gefaseerde huurverhoging van fl. 5,- per halfjaar, zoals overeengekomen onder punt 6 van de huurovereenkomst. Grief 2 houdt in dat de huurverhoging in 2004 tot € 55,- voortvloeit uit de gefaseerde huurverhoging. [X B.V.] heeft de verhoging slechts uit coulance beperkt tot dit bedrag. Deze verhoging houdt niet in dat [X B.V.] afstand heeft gedaan van (het meerdere uit hoofde van) de afspraak van de gefaseerde huurverhoging. Met grief 3 maakt [X B.V.] bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat zij ook na 2004 geen aanspraak heeft gemaakt op de gefaseerde huurverhoging en dat partijen de afspraak over de gefaseerde huurverhoging hebben verlaten. [X B.V.] wijst erop dat enkel tijdsverloop onvoldoende is om te concluderen dat partijen een afspraak hebben verlaten, en dat niet alleen in 2004 een huurverhoging is doorberekend (gebaseerd op de gefaseerde halfjaarlijkse verhoging), maar dat ook daarna aanspraak is gemaakt op een verhoging. Met grief 4 betoogt [X B.V.] dat het feit dat zij in de brief van 11 november 2010 de huurverhogingen heeft geformuleerd als een voorstel, niet betekent dat [X B.V.] niet gerechtigd was deze huurverhoging door te voeren of dat zij rechten heeft prijsgegeven. Grief 5 houdt in dat [geïntimeerde] niet de keuze had om niet in te stemmen met de ‘voorgestelde’ huurverhoging. Zij was verplicht om vanaf 1995 de gefaseerde huurverhoging uit zichzelf te voldoen, maar heeft dit niet gedaan, en [X B.V.] had het recht - met de beperking van de verjaringsregel van artikel 3:308 BW - om de huurprijs te verhogen naar € 80,- per 1 januari 2011 en € 100,- per 1 januari 2012. Grief 6 houdt in dat [X B.V.] niet verplicht was om de weg van artikel 7:228 BW te volgen. [X B.V.] kan immers ook nakoming met terugwerkende kracht vorderen. Met grief 7 maakt [X B.V.] bezwaar tegen de proceskostenveroordeling.
23. De grieven komen erop neer dat de huurverhoging tot € 80,- per 1 januari 2011 en € 100,- per 1 januari 2012 voortvloeit uit de tussen partijen onder punt 6 van de huurovereenkomst overeengekomen gefaseerde huurverhoging, in die zin dat hiermee de overeengekomen gefaseerde huurverhoging met terugwerkende kracht is doorgevoerd, dat [X B.V.] gerechtigd was om deze verhogingen in rekening te brengen en [geïntimeerde] verplicht was om deze te betalen. [geïntimeerde] heeft dat alles bestreden. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
24. Het hof zal eerst beoordelen hoe de bepaling over de gefaseerde huurverhoging moet worden begrepen. De zogenaamde Haviltex-maatstaf houdt in dat voor de beantwoording van de vraag wat deze bepaling inhoudt, het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Het hof stelt vast dat het hier gaat om een professionele verhuurder en een particuliere huurder. Deze partijen zijn in 1995 overeengekomen dat tot het moment dat harmonisatie met vergelijkbare huren in de regio is bereikt, een halfjaarlijkse verhoging van de maandhuur van fl. 5,- zal worden doorberekend. De combinatie van de bewoordingen “zal worden doorberekend” en de omstandigheid dat niet verwacht kan worden dat een particuliere huurder weet wanneer harmonisatie met vergelijkbare huren in de regio is bereikt, maakt dat deze bepaling zo moet worden begrepen dat het aan de professionele verhuurder is om te bewaken dat het bedrag van de gefaseerde verhoging van fl. 5,- per half jaar gaandeweg wordt voldaan en om in de gaten te houden tot wanneer die verhoging moet worden betaald. Het argument van [X B.V.] dat [geïntimeerde] de halfjaarlijkse verhoging uit zichzelf automatisch had moeten betalen en dat zij daarin nalatig is geweest, gaat dus niet op. Voor zover [X B.V.] haar vorderingen baseert op de toepassing met terugwerkende kracht van de gefaseerde huurverhoging, kan dat daarom al niet slagen.
25. Daarbij komt nog het volgende. Vast staat dat [geïntimeerde] in de periode van 1 januari 1995 tot 1 januari 2005 de gefaseerde halfjaarlijkse huurverhoging niet heeft betaald en dat de verhuurder daar ook niet om heeft gevraagd. Per brief van 17 november 2004 (zie hiervoor bij 6.) wordt namens [X B.V.] aangekondigd dat de huur per 1 januari 2005 wordt verhoogd naar € 55,-. [geïntimeerde] heeft deze huurverhoging tot € 55,- geaccepteerd. Het hof stelt vast dat in de brief van 17 november geen enkele verbinding wordt gelegd tussen de aangekondigde verhoging en het beding over de gefaseerde huurverhoging zoals dat in de huurovereenkomst van 1995 was opgenomen onder punt 6. Dat deze verhoging wel was gebaseerd op de gefaseerde huurverhoging en dat [X B.V.] de verhoging uit coulance beperkt zou hebben tot € 55,-, is door [geïntimeerde] betwist en blijkt ook nergens uit. Verder staat vast dat de verhuurder ook in de jaren na 1 januari 2005 geen beroep heeft gedaan op de gefaseerde huurverhoging van € 2,27 (fl. 5,-) per half jaar die in de huurovereenkomst van 1995 was opgenomen. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat partijen, met de mededeling van de verhuurder dat de huur wordt verhoogd tot € 55,- en de acceptatie daarvan door [geïntimeerde] , de oorspronkelijke afspraak over de gefaseerde halfjaarlijkse huurverhoging hebben verlaten en deze hebben vervangen door een nieuwe afspraak over de te hanteren huurverhoging.
26. Dat de afspraak over de gefaseerde halfjaarlijkse huurverhoging was verlaten, wordt bovendien bevestigd doordat [X B.V.] in haar brief van 11 november 2010 (zie hiervoor bij 8.) een
voorsteldoet tot huurverhoging en daarbij weer geen enkel verband legt met de regeling over de gefaseerde huurverhoging. [geïntimeerde] verwijst in de (door [X B.V.] inhoudelijk nooit beantwoorde) brieven waarin zij bezwaar maakt tegen deze verhoging naar de oude verhogingsregeling die gefaseerd moest worden doorgevoerd, en gaat vanaf 1 januari 2011 ieder half jaar € 2,27 per maand extra betalen. Echter, de omstandigheid dat [geïntimeerde] , als niet-professionele partij, teruggrijpt op een afspraak waar zij juridisch niet meer aan gebonden was, maakt niet dat de conclusie dat die afspraak door partijen was verlaten, moet worden bijgesteld.
27. Vast staat dat [geïntimeerde] het voorstel van [X B.V.] niet heeft geaccepteerd. Dat betekent dat de vordering van [X B.V.] door de rechtbank terecht is afgewezen.
28. Het bewijsaanbod van [X B.V.] dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven – te worden gepasseerd.
29. De slotsom is dat de grieven falen en dat het vonnis zal worden bekrachtigd. [X B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.