ECLI:NL:GHDHA:2019:3019

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
22-001580-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onrechtmatige fouillering en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj op 18 mei 2018 te Rotterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 oktober 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd.

Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De bevoegdheid tot fouilleren bestaat alleen ten aanzien van staande- en/of aangehouden verdachten en moet noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit. Het hof concludeert dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor het bewijsmateriaal, verkregen door de onrechtmatige fouillering, moet worden uitgesloten.

Aangezien het hof van oordeel is dat het bewijs ontbreekt, heeft het de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsbeginselen en de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001580-19
Parketnummer: 10-690119-18
Datum uitspraak: 12 november 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 29 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11 gripzakje bevattende 15,86 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof – met de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2018 (pagina 3 e.v. van het dossier)is door verbalisant [aangever] - kort en zakelijk weergegeven - gerelateerd dat hij die dag in de omgeving van de [adres] te Rotterdam op zoek is gegaan naar iemand die voldeed aan het door zijn collega [verbalisant 2] opgegeven signalement van een persoon die twee collega’s even daarvoor had bedreigd. Verbalisant hoorde dat een motorrijder van politie een persoon staande had gehouden op de Urkersingel die voldeed aan het opgegeven signalement, waarop ook de verbalisant naar Urkersingel gaat. Hij ziet dat de persoon op de Urkersingel voldoet aan het signalement en dat hij rijdt op een groene scooter met blauwe kentekenplaat. Teneinde zijn identiteit vast te stellen heeft verbalisant vervolgens een identiteitsfouillering uitgevoerd, waarbij gripzakjes met daarin bruine blokjes zijn aangetroffen, alsmede een legitimatiebewijs.
Het hof overweegt ten aanzien van de hiervoor omschreven gang van zaken dat:
  • Een proces-verbaal van de genoemde (onbekend gebleven) motoragent met betrekking tot de staande houding ontbreekt, zodat niet vastgesteld kan worden dat dit een staande houding van de verdachte betrof, te meer nu blijkens het proces-verbaal de verdachte kennelijk op het moment dat de verbalisant hem ziet niet bij een motoragent staat, maar op een groene scooter met blauwe kentekenplaat rijdt;
  • Uit het proces-verbaal van de verbalisant ook niet blijkt dat verbalisant zelf de verdachte heeft staande gehouden;
  • Blijkens het proces-verbaal niet aan verdachte is gevraagd of gevorderd zijn persoonsgegevens kenbaar te maken en/of zijn identiteitsbewijs te tonen.
Nu de bevoegdheid tot fouilleren op grond van artikel 55b, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering alleen bestaat ten aanzien van staande- en/of aangehouden verdachten en er bovendien pas dan tot fouillering mag worden overgegaan indien zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, is het hof – gelet op het voorgaande – van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de – rauwelijkse - fouillering van de verdachte rechtmatig is geweest. Er is naar het oordeel van het hof aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu het bewijsmateriaal, te weten de gripzakjes met inhoud, door het verzuim zijn verkregen en, naar het oordeel van het hof, door de onrechtmatige bewijsgaring belangrijke rechtsbeginselen in aanzienlijke mate zijn geschonden, zal het hof overgaan tot uitsluiting van het bewijsmateriaal.
Daarbij overweegt het hof dat voorts in het betreffende proces-verbaal slechts is gerelateerd dat de verbalisant de aangetroffen blokjes herkende als het hem ambtshalve bekende verdovende middel hasjiesj. Niet is echter gerelateerd waarop de verbalisant deze herkenning heeft gebaseerd. Tenslotte ontbreekt ook een proces-verbaal van weging van de aangetroffen substantie.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte dan ook, wegens het ontbreken van wettig bewijs, te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 november 2019.