ECLI:NL:GHDHA:2019:299

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
22-001922-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hennep met veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van hennepplanten in een pand te 's-Gravenhage, waar hij zelf ook woonde. De verdachte heeft op verzoek van een onbekende persoon het huurcontract voor de woning op zijn naam gezet, wetende dat er een hennepkwekerij zou worden opgezet. Hij heeft actief bijgedragen aan de kwekerij door hand- en spandiensten te verlenen en was zich bewust van de aanwezigheid van de hennepplanten. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren. Tevens is de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001922-18
Parketnummer: 09-730196-15
Datum uitspraak: 23 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is de in beslag genomen personenauto verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte rechtsmiddel niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 3 mei 2015 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) ongeveer 201, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 3 mei 2015 te 's-Gravenhage met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres]) ongeveer 201, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 3 mei 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of door die een of meer onbekend gebleven personen te helpen met sjouwen en/of plaatsen van goederen ten behoeve van de hennepkwekerij.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen personenauto verbeurd verklaard dient te worden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair impliciet primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennepplanten zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 28 februari 2015 tot en met 3 mei 2015 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres])
ongeveer201
, althans een groot aantalhennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de door de verdachte verrichte handelingen niet als medeplegen gekwalificeerd kunnen worden maar dat sprake is van medeplichtigheid. Hij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte zelf geen relevante handelingen van voldoende gewicht heeft verricht en dat hij – uit (financiële) wanhoop – als katvanger zou zijn opgetreden.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft op verzoek van een op dat moment voor hem onbekend persoon (te weten: [persoon]) het huurcontract voor de woning aan de [adres] op zijn naam gezet. Het was van meet af aan duidelijk dat er in het pand een hennepkwekerij zou worden gezet. Vervolgens heeft de verdachte zelf van februari 2015 tot begin mei 2015 in die woning gewoond. De verdachte wist al die tijd dat er een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig was. Hij heeft ook diverse hand- en spandiensten met betrekking tot het telen verleend aan zijn medeverdachte, die de kwekerij heeft opgezet en die regelmatig langskwam om de planten water te geven.
Zo heeft de verdachte de medeverdachte geholpen met het naar binnen sjouwen van de spullen voor de hennepplantage, met het zetten van de afzuiging in de tent, met het af en toe aanzetten van de waterkraan en uiteindelijk ook met de oogst.
De verdachte kreeg voorts van zijn medeverdachte betaald.
De stelling van de verdachte dat de in zijn woning aanwezige hennep zich desondanks niet in zijn machtssfeer bevond omdat de hennepkwekerij zich in een afgesloten ruimte van zijn woning bevond waarvan hij geen sleutel had, wordt reeds weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Zo heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij een aantal keren in de tent heeft gekeken, waaruit volgt dat hij verschillende keren in de ruimte is geweest waar de hennepkwekerij zich bevond. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte wel degelijk toegang had tot de hennepkwekerij en de hennepplanten.
Naar het oordeel van het hof volgt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep. Verdovende middelen zoals hennep leveren, eenmaal in handen van gebruikers, gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Daardoor wordt schade aan de samenleving berokkend. Voorts levert het houden van een hennepkwekerij in een woning doorgaans (zo ook in dit geval) brand- en elektrocutiegevaar op doordat de bijbehorende elektrische installatie niet aan de veiligheidsvoorschriften voldoet.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft geconstateerd dat bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen de datum waarop de verdachte in verzekering was gesteld (9 mei 2015) en de datum waarop de rechtbank eindvonnis heeft gewezen (7 mei 2018). Dat is een aanzienlijke overschrijding, gelet echter op de aard en modaliteit van de op te leggen straffen enerzijds en de voortvarendheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep anderzijds, wordt volstaan met deze constatering.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Beslag
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto van met het merk Ford, met het kenteken [x], die aan de verdachte toebehoort, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze is verkregen met de opbrengst van het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
28 (achtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK personenauto kenteken: [x] Ford Focus 1.4i 1999 kl: grijs.
Dit arrest is gewezen door mr. T.E. van der Spoel,
mr. T.B. Trotman en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 januari 2019.