In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Jordanië in 1992, werd beschuldigd van het besturen van een auto onder invloed van alcohol op 19 november 2016 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 550,- of 11 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van dit vonnis, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een auto bestuurde met een alcoholgehalte van 260 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De verdediging voerde aan dat de ademanalyse niet rechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden zou zijn geweest dat de verdachte kort daarvoor had gereden. Het hof verwierp dit verweer, omdat er voldoende verdenking was op basis van de omstandigheden ter plaatse, waaronder de aanwezigheid van de verdachte bij een beschadigde auto en het vermoeden van alcoholgebruik.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en legde een geldboete op van € 420,- of 8 dagen hechtenis, waarbij rekening werd gehouden met de draagkracht van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers.