ECLI:NL:GHDHA:2019:293

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
22-001909-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake vordering benadeelde partij en immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018. De verdachte, geboren in Libië in 1982, was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 17 januari 2019, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde en de mishandeling heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend van € 3.681,00, waarvan het hof een deel heeft toegewezen. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook wettelijke rente ontvangt vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001909-18
Parketnummer: 10-691013-18
Datum uitspraak: 31 januari 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Libië) op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
17 januari 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, eveneens zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [aangever] van het leven te beroven danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (op de grond liggende) [aangever] meerdere malen, althans eenmaal, (telkens)
- ( met kracht) op/tegen, althans in de richting van, het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft geschopt en/of getrapt, en/of
- ( met een (metalen) deurstop, althans met een (hard) voorwerp) op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- daarbij heeft geroepen: "Maak hem dood, maak hem dood" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- op de grond te gooien/ten val te brengen/te laten vallen, en/of
- een nekklem aan te brengen, althans met kracht bij de hals/nek te grijpen en/of vast te houden en/of
- met kracht tegen de rug, althans het lichaam, te schoppen/te trappen, en/of
- ( met een (metalen) deurstop, althans een (hard) voorwerp), in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of
- de neus/mond dicht te houden/dicht te knijpen, en/of
- ( met kracht) aan het hoofdhaar te trekken/mee te sleuren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde (zulks met vrijspraak van het in de tenlastelegging opgenomen derde gedachtestreepje) alsmede het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden, kort gezegd, een meldplicht bij de reclassering alsmede eventuele overige voorwaarden door de reclassering te bepalen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks19 januari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk een persoon genaamd [aangever]
van het leven te beroven danwelzwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (op de grond liggende) [aangever]
meerdere malen, althanseenmaal,
(telkens)(
-
(met kracht
) op/tegen, althansin de richting van
,het hoofd
en/of het (boven)lichaamheeft geschopt
en/of getrapt, en/of
-(
met een (metalen) deurstop, althans met een (hard) voorwerp) op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of
-
daarbij heeft geroepen: "Maak hem dood, maak hem dood" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks19 januari 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen[aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
-
op de grond te gooien/ten val te brengen
/te laten vallen, en
/of
- een nekklem aan te brengen, althans met kracht bij de hals/nek te grijpen en/of vast te houden en/of
- met kracht tegen de rug
, althans het lichaam,te schoppen/te trappen, en
/of
- (met een (metalen) deurstop, althans een (hard) voorwerp),in het gezicht
, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaamte slaan en
/ofte stompen, en/
of
- de
neus/mond dicht te houden
/dicht te knijpen,en
/of
-
(met kracht)aan het hoofdhaar te trekken
/mee te sleuren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

en

medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na het uit de hand lopen van een geschil over het door het slachtoffer in de winkel van de verdachte gekochte heeft de verdachte de aangever, terwijl deze richting de uitgang van de winkel liep, ten val gebracht. Terwijl de aangever op de grond lag en probeerde los te komen, is hij door de medeverdachte met kracht geschopt. Ook is de aangever in het gezicht geslagen en/of gestompt, is hij aan zijn haren getrokken en is zijn mond dichtgehouden. De aangever heeft door deze geweldpleging letsel opgelopen, onder meer bestaande uit bloeduitstortingen in het gezicht en een bloeding langs het schedeloppervlak. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De gevolgen hadden voor de aangever nog veel ernstiger kunnen zijn. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring maakt het hof op dat het slachtoffer ook langere tijd na het voorval nog hinder van de bewezen verklaarde feiten ondervindt.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd ziet het hof geen aanleiding om de verdachte een meldplicht bij de reclassering en eventuele voorwaarden anderszins op te leggen nu de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep een woning en een baan heeft en er thans geen problemen op verschillende leefgebieden bestaan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De gestelde schade bedraagt € 3.681,00, bestaande uit € 281,00 materiële schade en € 3.400,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het vonnis waarvan beroep.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 218,50 materiële schade is geleden, bestaande uit de posten ter zake van een beschadigde telefoon, een beschadigde jas en reiskosten naar de huisarts. Deze schade acht het hof een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof overweegt hierbij dat de bewezen verklaarde feiten naast pijn en letsel, psychische en praktische gevolgen bij de aangever teweeg hebben gebracht en dat hij hiervan, zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring ter terechtzitting in hoger beroep en het hof ook aannemelijk voorkomt, ook langere tijd na het voorval nog hinder van ondervindt. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de verdachte aan deze schade eigen schuld draagt nu deze immateriële schade het gevolg is van het bewezenverklaarde en niet kan worden toegerekend aan het normoverschrijdend gedrag van het slachtoffer, dat voor de verdachte kennelijk aanleiding vormde om de fysieke confrontatie met het slachtoffer op de bewezen verklaarde wijze aan te gaan. Gelet hierop acht het hof het redelijk en billijk om de verdachte hoofdelijk met zijn medeverdachte te veroordelen tot vergoeding van de genoemde immateriële schade.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.718,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.718,50 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en vijftig cent) bestaande uit € 218,50 (tweehonderdachttien euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.718,50 (tweeduizend zevenhonderdachttien euro en vijftig cent) bestaande uit € 218,50 (tweehonderdachttien euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. A.W.M. Bijloos,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2019.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.