ECLI:NL:GHDHA:2019:2844

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.244.175/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot vermogensbestanddelen en schulden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag inzake de echtscheiding en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De man en de vrouw zijn op 19 april 1984 in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen getrouwd. De rechtbank had op 14 februari 2018 een vonnis gewezen waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De man heeft in hoger beroep zes grieven geformuleerd, onder andere met betrekking tot de verdeling van de activa en passiva, de waarde van de inventaris van zijn eenmanszaak, en de toerekening van schulden aan derden.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in verband met de verkoop van een woning in Turkije een bedrag van € 13.873 aan de vrouw verschuldigd is. Daarnaast is er discussie over de schulden aan de ING bank en de waarde van de inventaris van de eenmanszaak van de man. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de gemeenschapsschuld aan een derde en dat de rechtbank terecht de waarde van de inventaris heeft vastgesteld. De man heeft ook geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor zijn vordering met betrekking tot regionale belastingen en de bijdrage aan het levensonderhoud van hun zoon.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het bestreden vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 10 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.244.175/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/519311 / HA ZA 16-1130

Arrest van 10 september 2019

Inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Stok te Delft,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.P. Lagerweij te Delft.

Het verloop van het geding

De man is op 7 mei 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2018 tussen de partijen gewezen (hierna te noemen: het bestreden vonnis).
Bij memorie van grieven van 18 oktober 2018, ingekomen 19 oktober 2018, heeft de man zes grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord van 8 januari 2019 heeft de vrouw de grieven weersproken.
Beide partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Het bestreden vonnis

1. Uit het bestreden vonnis volgt dat de man en de vrouw op 19 april 1984 in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Op 28 oktober 2013 is het verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2014 is op 2 juni 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2. De rechtbank heeft als volgt beslist:
5.1.
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen als volgt vast:
1. aan de vrouw worden toegedeeld:
a. a) de auto Citroën C3, met kenteken [volgt nummer]
b) de rekening op naam van de vrouw bij Rabobank met rekeningnummer [volgt nummer] ;
c) de rekening op naam van de vrouw bij Rabobank met rekeningnummer [volgt nummer] ;
2. aan de man worden toegedeeld:
a. a) de beleggingsrekening op naam van de man bij Alex Vermogensbank met rekeningnummer [volgt nummer] ;
b) de rekening op naam van de man bij ING met rekeningnummer [volgt nummer] ;
c) de rekening op naam van de man bij ABN AMRO met rekeningnummer [volgt nummer] ;
d) de eenmanszaak van de man (inclusief de zakelijke rekeningen bij ING (rekeningnummer [volgt nummer] ) en Deutsche Bank (rekeningnummer [volgt nummer] ));
5.2.
stelt vast dat de man in verband met de reeds verkochte woning in Turkije een bedrag van € 13.873 aan de vrouw verschuldigd is;
5.3.
bepaalt dat beide partijen de schuld aan het Ministerie van Justitie voor hun rekening dienen te nemen, ieder voor een bedrag van € 8.884,20;
5.4
bepaalt dat beide partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de schulden uit de ING Spaarkredieten (met de nummers [volgt nummer] );
5.5.
veroordeelt de man om – uit hoofde van overbedeling (in verband met de onder 5.1. en 5.2. vermelde verdeling) enerzijds en de in het lichaam van dit vonnis besproken vorderingen over en weer anderzijds – aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 26.835,27, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.

Vordering man

3. De man vordert dat het dit hof moge behagen:
1.Het vonnis van de rechtbank te Den Haag met betrekking tot de in de memorie van grieven genoemde punten te vernietigen, en
2.Opnieuw rechtdoende:
1) De verdeling vast te stellen conform de door de rechtbank vastgestelde verdeling onder 5.1. in het bestreden vonnis.
2) Vast te stellen dat partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de schulden aan [volgt naam] .
3) Te bepalen dat beide partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de schulden uit de ING spaarkredieten (conform het vonnis van de rechtbank)
4) Te bepalen dat beide partijen de schuld aan het Ministerie van Justitie voor hun rekening dienen te nemen ieder voor een bedrag van € 8.884,20 (conform het vonnis van de rechtbank)
5) Vast te stellen dat de inventaris conform de taxatie een waarde heeft van € 3.078,44 en de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.539,22 met betrekking tot de inventaris, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening.
6) de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.047,48 met betrekking tot rekening [volgt nummer] , te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening
7) de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 20.201,99 met betrekking tot rekening [volgt nummer] , te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening.
8) Vast te stellen dat partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de in rekening gebrachte en nog te brengen rente op de ING leningen.
9) de vrouw te veroordelen aan de man te betalen 50% van de rente over de periode 1 juli - 10 mei 2018, welke € 1.100 + € 447,17, derhalve totaal € 1.547,17 bedraagt.
10) de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de rente welke in rekening is gebracht na 10 mei 2018 € 154,33 per maand tot de dag dat de hoofdschuld is afbetaald.
11) de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 724,- met betrekking tot regionale belasting, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening.
12) de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 2.362,- met betrekking tot levensonderhoud van [de zoon] , te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening.
3. Met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.

Beoordeling grieven

Schuld [volgt naam]

4. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de schuld aan de heer [volgt naam] niet in de berekening heeft meegenomen omdat die pas na de peildatum zou zijn ontstaan. In de visie van de man is er sprake van een zakelijke schuld van € 165.000,- die tijdens het huwelijk van partijen is ontstaan. De man heeft reeds sinds 2006 een werkrelatie met de heer [volgt naam] en hij verwijst daartoe naar een factuur uit 2008. De onderneming van de man en haar activiteiten bestaan sinds 2007. De registratie bij de Kamer van Koophandel op 1 december 2013 betreft een wijziging van de omschrijving van de activiteiten. De man werkte tot eind december 2013 vanuit de echtelijke woning. Dat de vrouw het bestaan van deze schuld ontkent, is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De helft van de schuld dient ten laste van de vrouw te komen. De man biedt aan [volgt naam] te doen horen als getuige.
5. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [volgt naam] is een oude vriend van de man, waar partijen ook wel eens op bezoek gingen als zij in Turkije waren. Het klopt dat de man wel eens mensen doorverwees naar [volgt naam] voor tandheelkundige behandelingen in Turkije, van een zakelijke samenwerking tussen de man en [volgt naam] voor de peildatum is geen sprake geweest. De man heeft ondernemingsactiviteiten op tandheelkundig gebied pas op 1 december 2013 bij de Kamer van Koophandel geregistreerd, derhalve na de peildatum. Het eerste bewijsmiddel – een “schuldbekentenis” van de man aan [volgt naam] – is opgesteld na de peildatum. Het tweede bewijsmiddel – een verklaring van de heer [volgt naam] – is opgesteld vijf jaar na de peildatum en bovendien wordt daarin verklaard dat een deel van de schuld, groot € 90.000,- is ontstaan in 2014, derhalve na de peildatum. Een ander deel van de schuld, groot € 55.000,- zou zijn ontstaan in 2013; onduidelijk is of dit voor of na de peildatum was. De beide producties bewijzen echter niet dat er een schuld is, laat staan hoe de schuld is ontstaan. Tot aan de echtscheidingsprocedure had de vrouw nog nooit gehoord van de schuld. De man dient als ondernemer een deugdelijke administratie te voeren. De man heeft ter zitting van 11 april 2017 verklaard: “Pas vanaf 2014 heb ik als ondernemer aangifte gedaan. Ik heb wel de boekhouding bijgehouden. De schulden van mijn onderneming zijn hierin niet verantwoord.”.
6. Schulden zijn geen goederen en kunnen niet worden verdeeld. De rechter kan, mits sprake is van een gemeenschapsschuld, de draagplicht – in het algemeen ieder voor de helft – wijzigen.
Partijen strijden over de vraag of er sprake is van een gemeenschapsschuld van partijen aan de heer [volgt naam] die volgens de man in hoofdsom € 165.000,- zou bedragen. Voor zover er sprake zou zijn van een gemeenschapsschuld blijft de man daarvoor geheel aansprakelijk en de vrouw zou daarvoor ook aansprakelijk worden na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap maar met beperkte verhaalsmogelijkheid op haar (art 1:102 BW). Het hof begrijpt de vordering ter zake van de man dan ook zo dat hij verzoekt vast te stellen dat er een gemeenschapsschuld is jegens de heer [volgt naam] ter grootte van € 165.000,- waarvoor beide partijen in hun onderlinge verhouding – ieder voor de helft – draagplichtig zijn.
De man heeft naar het oordeel van het hof niet eens een begin van bewijs bijgebracht dat er sprake is van een schuld van ruim € 165.000, die is ontstaan voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap van partijen. Als ondernemer dient de man een boekhouding te voeren – art 3:15i van het Burgerlijk Wetboek (BW) – waaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Ook in het kader van zijn aangifte Inkomstenbelasting dient de man aan de fiscus inzicht te verschaffen in de omvang van zijn ondernemingsvermogen. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat de vermeende schuld aan de heer [volgt naam] is ontstaan door het niet betalen van nota`s die verband hielden met zijn onderneming (eenmanszaak). Kosten beïnvloeden de winst, en daarom had de man de vermeende schuld in zijn boekhouding moeten verantwoorden. De bewijsstukken die de man in het geding heeft gebracht zijn alle opgesteld nadat de echtscheidingsprocedure is opgestart. De vermeende vordering is naar het oordeel van het hof niet deugdelijk onderbouwd. Gezien het verweer van de vrouw had van de man mogen worden verlangd dat hij door middel van het overleggen van de onbetaald gelaten facturen had aangetoond dat er daadwerkelijk een schuld zou zijn ontstaan gedurende het bestaan van de huwelijksgemeenschap en hoe groot die zou zijn. Ook de heer [volgt naam] verklaart niet welke facturen nog open staan en welke zijn voldaan. Het hof acht de door de man in het geding gebrachte schriftelijke bewijsstukken in dit licht onbetrouwbaar.
Nu de man niet specifiek aangeeft waarover hij de heer [volgt naam] als getuige zou willen horen en evenmin aangeeft wat hij anders zou kunnen verklaren dan hetgeen al in de schriftelijke bewijsstukken staat, passeert het hof reeds om die reden het algemene bewijsaanbod van de man om de heer [volgt naam] als getuige te doen horen. De vrouw betwist de vordering immers gemotiveerd. Het gaat dan niet aan om in een verdelingsprocedure – die een verzoekschriftprocedure is – de vermeende schuldeiser als getuige te laten verklaren over die vermeende schuld en de hoogte daarvan en de verdelingsrechter vervolgens te laten vast stellen dat de heer [volgt naam] een vordering heeft op partijen. Indien de heer [volgt naam] een vordering heeft op de man en op de voet van artikel 1:102 BW tevens op de vrouw, zal hij die vordering bij betwisting daarvan in een dagvaardingsprocedure moeten instellen. Het verzoek van de man op dit punt zal mitsdien worden afgewezen.

Opbrengst woning Turkije

7. Uit de tweede grief volgt dat de man het er niet mee eens is dat de rechtbank de opbrengst van de woning in Turkije in de verdeling heeft meegenomen, omdat deze verkoopopbrengst alleen aan de man ten goede zou zijn gekomen. De man heeft een betaalbewijs in het geding gebracht waaruit volgt dat de verkoopopbrengst van de woning door de makelaar rechtstreeks aan [volgt naam] is overgemaakt ter gedeeltelijke aflossing van de in de eerste grief genoemde schuld van de man aan [volgt naam] .
8. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw stelt in haar memorie van antwoord dat vast staat dat er op de peildatum een woning was met een waarde die op gelijke wijze tussen de man en de vrouw dient te worden verdeeld. Gebeurtenissen na de peildatum doen daar niets aan af.
9. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen op de peildatum beiden (economisch) eigenaar waren van de onderhavige woning in Turkije en dat deze woning na de peildatum is verkocht. Over de verkoopopbrengst zijn partijen het eens en die komt aan beide partijen voor gelijke delen toe.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, acht het hof niet bewezen dat er sprake is van een gemeenschapsschuld aan de heer [volgt naam] . Dat hij de mede aan de vrouw toekomende verkoopopbrengst aan een ander zou hebben afgedragen, komt voor zijn rekening en risico en kan niet door hem zelfstandig ten laste van het aandeel van de vrouw in die opbrengst worden gebracht. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de opbrengst van de woning in Turkije in de verdeling moet worden betrokken, waartoe beide partijen voor de helft gerechtigd zijn .
Nu de verkoopopbrengst alleen aan de man is toegekomen, is de man in dit verband een bedrag van € 13.873,- aan de vrouw verschuldigd

Schulden ING bank

10. In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.53 ten onrechte overweegt dat de vrouw de resterende restschuld niet aan de man moet betalen maar aan de bank. De rechtbank heeft er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de man steeds de rente van de twee leningen bij ING bank betaalt en dat de vrouw tot nu toe niets aan de bank heeft betaald.
11. Volgens de vrouw zijn de overwegingen van de rechtbank correct. De rechtbank heeft de schulden aan ING, waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn, onverdeeld gelaten. Nu beide partijen draagplichtig zijn voor de restantschuld zijn zij jegens de ING bank in gelijke mate draagplichtig. Dat geldt ook voor de in rekening gebrachte en nog te brengen rente. De rechtbank heeft dit als zodanig ook in het bestreden vonnis opgenomen. Bij gebrek aan belang dient de vordering te worden afgewezen.
12. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, is een schuld geen goed en kan niet worden verdeeld. Bij een gemeenschapsschuld is de hoofdregel dat beide echtgenoten gelijk draagplichtig zijn. In het onderhavige geval zijn de echtgenoten tegenover de ING bank hoofdelijk aansprakelijk zowel ten aanzien van de schuld als ten aanzien van de rente. Naar het oordeel van het hof is de rechtbank in rechtsoverweging 4.53 en 4.54 van een juist juridisch kader uitgegaan. Ook deze grieft treft dus geen doel.

Waarde inventaris

13. De man is het er niet mee eens dat de rechtbank de waarde van de inventaris van de zaak van de man in het kader van de verdeling heeft meegenomen voor een bedrag van € 60.000,-. De man heeft in 2010 de inventaris (tweedehands medische apparatuur) gekocht voor een bedrag van € 60.000,-. De man heeft destijds het standpunt ingenomen dat de waarde op de peildatum hooguit € 20.000,- bedraagt. De man heeft de inventaris inmiddels laten waarderen en op de peildatum bedraagt de waarde € 3.078,44. De man heeft een taxatierapport van 12 juli 2018 in het geding gebracht dat is opgesteld in zijn opdracht. Uit het rapport volgt dat de taxateur als peildatum heeft gehanteerd oktober 2013 en tevens is uitgegaan van de dagwaarde.
14. De vrouw is van mening dat de grief van de man berust op een onjuiste lezing van het vonnis. In rechtsoverweging 4.30 staat helemaal niet dat de rechtbank de waarde van de inventaris van de eenmanszaak bepaalt op € 60.000,-. In de visie van de vrouw gaat het om het vaststellen van de waarde van de eenmanszaak. Ondanks herhaald verzoek heeft de man steeds geweigerd om informatie te verschaffen die kan worden gebruikt om de waarde van de onderneming vast te stellen. De man heeft alleen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt welke schulden er waren op de peildatum. De waarde van de onderneming is door de rechtbank niet vastgesteld aan de hand van de taxatie van de inventaris, maar ex aequo et bono, aangezien de man aan het vaststellen van de eenmanszaak zijn medewerking onthoudt. De taxatie vindt de vrouw dubieus. Uit de beslaglijst volgt dat er veel meer inventaris was dan de man heeft laten taxeren.
15. Het hof overweegt als volgt. Een eenmanszaak heeft geen afgescheiden vermogen. De activa behoren tot het fiscaal ondernemingsvermogen en vallen in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. De schulden die betrekking hebben op de ondernemingsactiviteiten zijn verhaalbaar op de huwelijksgoederengemeenschap. Een onderneming is de combinatie van kapitaal en arbeid duurzaam deelnemend aan het maatschappelijk verkeer en gericht op het maken van winst. De factor arbeid is belangrijk bij het bepalen van de winst. De factor arbeid wordt in dit geval verwezenlijkt door de man in privé en kan derhalve niet worden gewaardeerd. Wat wel kan worden gewaardeerd zijn de vermogensbestanddelen die behoren tot het ondernemingsvermogen. In de verdeling dienen dus betrokken te worden ondernemingsgoederen die op datum van de ontbinding aanwezig waren tegen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. De man heeft gesteld dat de waarde - naar het hof begrijpt de waarde van de ondernemingsgoederen – bepaald kan worden op een bedrag van € 20.000. De rechtsrelatie tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. De man heeft summier inzicht in zijn ondernemingsactiviteiten en ondernemingsvermogen gegeven. Gezien de handelswijze van de man acht het hof het redelijk en billijk om de waarde van de ondernemingsgoederen te schatten op het bedrag zoals de rechtbank heeft gedaan. Dit bedrag sluit bijna naadloos aan bij hetgeen de man zelf naar voren heeft gebracht. Ook deze grief treft dus geen doel.

Regionale belastingen

16. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de post met betrekking tot de Regionale Belastinggroep heeft afgewezen. In zijn zeer summiere toelichting geeft de man aan dat hij de aanslag regionale belasting 2016 van € 1.449,- heeft ontvangen. Ten tijde van de comparitie bij de rechtbank bestond deze schuld al wel, maar was nog niet betaald. Ten onrechte heeft de rechtbank dit bedrag niet betrokken bij de verdeling. De man heeft dit bedrag intussen betaald derhalve dient in de visie van de man de vrouw hem € 724,50 te betalen.
17. De vrouw stelt dat de man nalaat zijn vordering deugdelijk te onderbouwen. Op basis van de stukken die de man in het geding heeft gebracht kan worden vastgesteld dat die aanslag deels betrekking heeft op de voormalige echtelijke woning aan de Van Rijslaan 57 te Delft en wel voor een bedrag van € 1449,- over het belastingjaar 2016. Deze woning is op 1 juli 2016 verkocht en daarbij is overeengekomen dat de regionale belastingen vanaf 1 juli 2016 voor rekening zijn van de koper. Uit het door de man overgelegde betalingsbewijs kan niet worden opgemaakt welk deel van het betaalde bedrag ziet op de voormalige echtelijke woning en welk deel op het andere objectadres.
18. Het hof overweegt als volgt. De huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden op 28 oktober 2013. De aanzuigende werking van de gemeenschap is vanaf die datum komen te vervallen. De voormalige echtelijke woning was vanaf dat tijdstip een gemeenschap als bedoeld in titel 7 van boek 3 BW. De deelgenoten dragen naar evenredigheid van hun aandelen in het gemeenschappelijk goed in de kosten met betrekking tot dat goed (art 3:172 BW).Voor zover de man meer dan zijn aandeel in die kosten – zoals de regionale belastingen - heeft gedragen, heeft hij een regresvordering op de vrouw. Indien die eenvoudig zou zijn vast te stellen zou die op de voet van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als nevenvoorziening in deze procedure kunnen worden meegenomen. Op basis van de beperkte gegevens die de man aan het hof heeft verstrekt en de gemotiveerde betwisting door de vrouw kan het hof echter niet vaststellen of de man op grond van artikel 3:172 BW een vordering heeft op de vrouw van € 724,50 en wat de grondslag van die vordering is. De grief treft geen doel.

Geld dat de man aan de zoon heeft verstrekt

19. De man stelt in zijn toelichting dat hij aan zijn zoon een bedrag heeft overgeboekt van € 4.724,- en dat de vrouw aan hem dient te betalen de somma van € 2.362,-, zijnde de helft van genoemd bedrag.
20. De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw is van mening dat zij zeer coulant is geweest met het op de zitting overeengekomen bedrag dat zij met betrekking tot het levensonderhoud van de zoon aan de man zou voldoen.
21. Het hof overweegt als volgt. Uit rechtsoverweging 4.51 van het bestreden vonnis volgt dat partijen in eerste aanleg een regeling hebben getroffen met betrekking tot hun bijdrage in de kosten van levensonderhoud van hun zoon. Naar het oordeel van het hof heeft de man geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan die overeenkomst moet worden ontbonden dan wel hij niet aan die overeenkomst kan worden gehouden. Ook deze grief treft dus geen doel.

Proceskosten

22. Gezien het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 februari 2018 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.A.F. Donders is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.