ECLI:NL:GHDHA:2019:2843

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.250.935/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsrecht en proceskostencompensatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende omgangsrecht tussen de vrouw en de man, die de ouders zijn van de minderjarige [naam dochter], geboren in 2013. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarin de vrouw werd veroordeeld tot nakoming van eerder bepaalde omgangsregelingen. De vrouw heeft in haar memorie van grieven drie grieven ingediend, terwijl de man een memorie van antwoord heeft ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat er inmiddels een beslissing is genomen in de bodemprocedure over het omgangsrecht, waardoor het belang van de vrouw in het hoger beroep is komen te vervallen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de veroordeling om uitvoering te geven aan de eerdere beslissingen van de bodemrechter. Wel heeft de vrouw nog belang bij haar hoger beroep met betrekking tot de proceskostenveroordeling. Het hof heeft besloten om de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het bestreden vonnis is in zoverre vernietigd, terwijl het hoger beroep van de vrouw voor het overige is afgewezen. Het arrest is gewezen op 16 juli 2019 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.250.935/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/558574 / KG ZA 18-1007

arrest d.d. 16 juli 2019

inzake
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.K. Oosterveen te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.S. Lösing te Rotterdam.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 28 november 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 31 oktober 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team familie, gewezen tussen de man als eisende partij en de vrouw als gedaagde partij, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de memorie van grieven drie grieven opgenomen.
De man heeft een memorie van antwoord ingediend.
De vrouw heeft arrest gevraagd en haar procesdossier gefourneerd.

Beoordeling van het hoger beroep

Enige relevante feiten
1. Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
- [naam dochter] , geboren op [in] 2013 te [plaatsnaam] , hierna: de minderjarige.
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw heeft alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2. Tussen partijen is een bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig, met zaak-rekestnummer C/10/518370 / FA RK 17-199 (hierna: de bodemprocedure). Deze procedure betreft het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht.
2. In de bodemprocedure heeft de rechtbank bij (tussen)beschikking van 14 december 2017 een voorlopig telefonisch contact tussen de man en de minderjarige bepaald, waarbij de man voorlopig elke zondag om 19.00 uur telefonisch contact heeft met de minderjarige, waartoe de man het initiatief neemt om te bellen.
3. Bij opvolgende (tussen)beschikking van 23 mei 2018 heeft de rechtbank in de bodemprocedure een voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht bepaald, waarbij de man in de gelegenheid is gesteld contact te hebben met de minderjarige bij Horizon Rotterdams Omgangshuis (hierna: het Omgangshuis), waarbij tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud van de contacten worden bepaald door de medewerkers van het Omgangshuis, na overleg met partijen.
4. De vrouw is niet verschenen op de uitnodiging van het Omgangshuis in augustus 2018 en is met de minderjarige naar het buitenland verhuisd, waarna het telefonisch contact tussen de man en de minderjarige is gestopt.
5. In het bestreden vonnis van 31 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van het bij de beschikking van 14 december 2017 voorlopig bepaalde telefonisch contact tussen de man en de minderjarige alsmede nakoming van de bij beschikking van 23 mei 2018 bepaalde begeleide contacten tussen de man en de minderjarige bij het Omgangshuis. Aan deze veroordeling is een dwangsom verbonden van € 100,- voor iedere keer dat de vrouw niet meewerkt aan het bedoelde telefonische contact, tot een maximum van € 5.000,-, en een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij niet verschijnt op een concrete uitnodiging van het Omgangshuis, tot een maximum van € 10.000,-.
De vorderingen in hoger beroep
6. De vrouw vordert dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en daarmee de vordering van de man zal afwijzen, dan wel de tenuitvoerlegging van dit vonnis te schorsen, de proceskostenveroordeling te vernietigen dan wel te bepalen dat elke partij de eigen kosten van beide instanties draagt, ook in eerste aanleg.
7. De man voert verweer en vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vorderingen van de vrouw in hoger beroep afwijst, althans een beslissing neemt die het hof redelijk acht,
- en de vrouw veroordeelt in de kosten van het onderhavige geding.
Oordeel hof
Nieuwe feiten
8. Uit de overgelegde stukken is gebleken van nieuwe feiten sinds de behandeling van de onderhavige zaak bij de voorzieningenrechter op 17 oktober 2018 en het bestreden vonnis van 31 oktober 2018.
9. Zo is de minderjarige bij beschikking van het hof Den Haag van 17 oktober 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), met ingang van 17 oktober 2018 tot 17 oktober 2019. Voorts is in de bodemzaak bij (tussen)beschikking van 13 februari 2019 een regeling vastgesteld inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Daarbij is bepaald dat de minderjarige en de man in de gelegenheid zullen worden gesteld contact met elkaar te hebben, waarbij de tijdstippen, duur, aantal, frequentie en inhoud worden bepaald door de GI. Deze regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het telefonisch contact en de omgangsregeling bij het Omgangshuis
10. Nu in de bodemzaak door de rechter bij beschikking van 13 februari 2019 een beslissing is genomen inzake de uitoefening van het omgangsrecht van de man en de minderjarige, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof geen belang meer bij haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen haar veroordeling door de voorzieningenrechter om uitvoering te geven aan de twee eerdere beslissingen van de bodemrechter inzake de uitoefening van het omgangsrecht met daaraan gekoppeld de dwangsommen. In het kader van de geschetste problematiek was er een gerechtvaardigde grond voor het opleggen van dwangsommen. Voor zover de vrouw het niet met de hoogte van deze dwangsommen eens is, dient zij zich ingevolge artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te wenden tot de rechter die de dwangsommen heeft opgelegd. Het hof merkt hierbij nog ten overvloede op dat door partijen niet is gesteld noch is gebleken dat de man reeds dwangsommen heeft geëxecuteerd.
De proceskosten eerste aanleg en in hoger beroep
11. De vrouw heeft nog wel belang bij haar hoger beroep voor zover dit ziet op de in het bestreden vonnis uitgesproken proceskostenveroordeling. Anders dan de voorzieningenrechter ziet het hof aanleiding om, gezien de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep te compenseren. Het bestreden vonnis wordt in zoverre vernietigd en de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Schorsing tenuitvoerlegging van het vonnis
12. De vrouw heeft in haar petitum, zo leest het hof, subsidiair gevorderd de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Het hof begrijpt hieruit dat de vrouw bedoelt schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis ingevolge artikel 351 Rv. Het hof doet de zaak immers, gezien het vorenstaande, reeds bij onderhavig arrest af zodat de vrouw bij deze vordering geen belang meer heeft.
13. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis doch slechts voor zover het betreft de daarin uitgesproken kostenveroordeling en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het hoger beroep van de vrouw voor het overige af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst het door de man meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.