ECLI:NL:GHDHA:2019:2811

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
BK-17/00885
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om beeld- en geluidsopnamen tijdens belastingzitting en belastingplicht van natuurlijke personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, die een verzoek had ingediend om beeld- en geluidsopnamen van de zitting te mogen maken. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat belastingzaken doorgaans met gesloten deuren worden behandeld, tenzij er een boete in geding is. Belanghebbende, die als inwoner van Nederland wordt beschouwd, kan zich niet onttrekken aan de Nederlandse belastingwetgeving, ongeacht zijn persoonlijke opvattingen over zijn status als natuurlijke persoon. Het Hof oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om opnamen geen schending van internationale verdragen met zich meebrengt, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zijn verdediging hierdoor in het gedrang komt. Het Hof bevestigt verder dat de belastingplicht van belanghebbende niet wordt beïnvloed door zijn lidmaatschap van een kerkgenootschap of door zijn claims over identiteitsfraude. De uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 oktober 2017, die de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen bevestigde, wordt door het Hof bekrachtigd. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de opgelegde verzuimboete van € 369 passend is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-17/00885

Uitspraak van 9 oktober 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 oktober 2017, nummer SGR 17/1474.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.074 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 162. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 33 aan belastingrente in rekening gebracht, alsmede een verzuimboete opgelegd van € 369.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een stuk met het opschrift "verweerschrift" ingediend. Dat stuk is, gelet op het moment waarop het is ingediend, aangemerkt als een stuk in de zin van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende heeft op 19 januari 2018 een nader stuk, met zes bijlagen, ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij fax van 26 april 2018 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting wegens verhindering in verband met vakantie. Het uitstelverzoek is door het Hof ingewilligd.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op respectievelijk 26 april 2018 (fax met vijf bijlagen), 27 augustus 2018 (onleesbare fax) en 3 september 2018 (deels onleesbare fax).
1.7.
In het nader stuk van belanghebbende van 3 september 2018, alsmede bij e-mailberichten van 3 september 2018 (een e-mail om 13:10 uur en een e-mail om 17:27, beide namens [C] ) en 4 september 2018 (een e-mail om 3:46 uur van belanghebbende) is verzocht om beeld- en geluidopnames te mogen maken van de mondelinge behandeling van de zaak, welk verzoek door het Hof is afgewezen.
1.8.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 september 2018. Partijen zijn verschenen. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst in verband met een door belanghebbende ter zitting ingediend wrakingsverzoek. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 6 september 2018 aan partijen is verzonden.
1.9.
Belanghebbende heeft bij fax van 10 september 2018 een reactie op het proces-verbaal van de zitting van 5 september 2018 aan het Hof gestuurd met een verzoek het proces-verbaal op twee punten aan te passen. Hij heeft daarbij een eigen verslag van de zitting gevoegd.
1.10.1.
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag van 12 september 2018 is het wrakingsverzoek ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 29 november 2018 heeft belanghebbende een verzoek tot wraking van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam ingediend (het tweede wrakingsverzoek). Dit verzoek is door een tweede wrakingskamer van dat hof behandeld ter zitting van 7 maart 2019. Toen is ook ten aanzien van deze wrakingskamer een wrakingsverzoek (het derde wrakingsverzoek) ingediend, dat – na onderbreking van de mondelinge behandeling – buiten behandeling is gelaten. Bij beslissing van 21 maart 2019 is het tweede wrakingsverzoek afgewezen. De mondelinge behandeling van het (eerste) wrakingsverzoek heeft vervolgens – in verband met de gezondheid van belanghebbende en vakantie van diens gemachtigde – plaatsgehad ter zitting van 23 juli 2019. Belanghebbende heeft tijdens de zitting wederom een verzoek tot wraking ingediend (het vierde wrakingsverzoek). Dit verzoek is – na onderbreking van de mondelinge behandeling – buiten behandeling gelaten.
1.10.2.
Bij beslissing van 6 augustus 2019 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam het door belanghebbende ingediende wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking op deze wrakingsgronden met betrekking tot de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen.
1.11.1.
Het Hof heeft bij brief met dagtekening van 2 september 2019 partijen in de gelegenheid gesteld uiterlijk 13 september 2019 te verklaren of zij gebruik willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord, en zo ja, daarbij tevens verhinderdata door te geven aan het Hof.
1.11.2.
De Inspecteur heeft bij brief van 4 september 2019, ontvangen door het Hof op 9 september 2019, laten weten geen gebruik te maken van het recht nader gehoord te worden op zitting.
1.11.3.
Belanghebbende heeft op de brief van het Hof gereageerd bij brief van 9 september 2019, ontvangen door het Hof op 11 september 2019. Uit deze brief blijkt niet dat belanghebbende prijs stelt op een nadere mondelinge behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep. Evenmin heeft belanghebbende verhinderdata doorgegeven. Het Hof leest in de hiervoor bedoelde brief dan ook geen verklaring dat belanghebbende gebruik wenst maken van het recht ter nadere zitting te worden gehoord.
1.11.4.
Het Hof heeft daarop bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
1.12.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en de uitspraakdatum aangezegd.

Vaststaande feiten

2. Het Hof gaat uit van de door de Rechtbank vastgestelde, in hoger beroep niet betwiste, feiten:
"1.Volgens de inschrijving in de Basis Registratie Personen woont [belanghebbende], geboren [in] 1955, sinds 1 maart 2006 op het adres [D] te [E] (Zuid Holland). Vanaf 13 augustus 2015 is postbus […] te ( [Z] als verplicht toezendadres geregistreerd.
2. Aan [belanghebbende] is een uitnodiging gedaan tot het doen van aangifte IB/PVV 2014. Ter zake van het niet tijdig hebben ingediend van die aangifte is aan [belanghebbende] op 16 juni 2015 een herinnering en vervolgens op 22 september 2015 een aanmaning toegezonden.
3. Omdat [belanghebbende] niet op die aanmaning heeft gereageerd, is met dagtekening 10 juni 2016 aan hem een ambtshalve aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning, vermeerderd met het inkomen uit sparen en beleggen van € 36.236 (de aanslag). Gelijktijdig is aan [belanghebbende] bij beschikkingen een verzuimboete van € 369 opgelegd en is € 33 aan belastingrente in rekening gebracht."

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"7. Naar de rechtbank begrijpt beoogt [belanghebbende] te stellen dat hij ten onrechte in persoon in de aanslagregeling is betrokken. In het Nederlandse recht bestaan twee verschillende personen: de natuurlijke personen en de rechtspersonen.
Mensen zijn natuurlijke personen. Wat hierover ten aanzien van [belanghebbende], ter toelichting en informatie, is uiteengezet in het verweerschrift, wordt volledig onderschreven.
8. [Belanghebbende] is dus een natuurlijk persoon. [Belanghebbende] woont in Nederland. Hij is dus ingezetene van Nederland. Wat [belanghebbende] daarover heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen enkele grond voor het oordeel dat de aanslag ten onrechte op naam van [belanghebbende] in persoon is opgelegd.
9. Wat [belanghebbende] in dat verband verder nog heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
10. [Belanghebbende] is daarom alhier belastingplichtig. De omstandigheid dat [belanghebbende], naar hij stelt, lid is van een organisatie en meer in het bijzonder, naar de rechtbank [belanghebbende] begrijpt, van een kerkgenootschap, leidt niet tot een uitzondering op de belastingplicht van [belanghebbende] in persoon.
11. De rechtbank heeft geen feitelijke of juridische aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanslag ten onrechte ambtshalve is opgelegd of tot een te hoog bedrag is opgelegd.
12. [De Inspecteur] heeft de hoogte van de verzuimboete gemotiveerd uiteengezet in het verweerschrift, waaronder de vermelding dat [belanghebbende] ook geen aangifte IB/PVV 2012 en 2013 heeft ingediend en dat dus sprake is van een derde opeenvolgend verzuim. [Belanghebbende] heeft een en ander niet weersproken.
13. De rechtbank acht daarom de verzuimboete passend en geboden.
14. [Belanghebbende] heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of tot een te hoog bedrag is berekend.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Naar de kern genomen is, evenals voor de Rechtbank, in geschil of belanghebbende belastingplichtig is voor de heffing van IB/PVV.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de aanslag alsmede de beschikkingen belastingrente en verzuimboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
5.1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om beeld- en geluidsopnamen van de zitting te mogen maken.
5.1.2.
Het Hof heeft dit verzoek afgewezen en deze beslissing ter zitting als volgt toegelicht. In belastingzaken geldt als uitgangspunt dat het onderzoek ter zitting plaats heeft met gesloten deuren (zie artikel 27h, lid 2 juncto artikel 27c van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen). Dit is slechts anders indien een boete in geding is. In het onderhavige geval hebben partijen in hoger beroep geen grieven betreffende de boete geformuleerd en heeft het Hof aan partijen dienaangaande ook verder geen vragen. Gelet op de aard van de zaak en de beperkte tijd die beschikbaar is voor de mondelinge behandeling, heeft het Hof geen reden gezien om wat betreft de openbare behandeling van de opgelegde boete een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat, gelet op het besloten karakter van een belastingzitting, in beginsel geen toestemming wordt verleend om beeld- en geluidsopnamen van de zitting te maken.
5.1.3.
Het Hof voegt daaraan toe dat, anders dan belanghebbende meent, afwijzing van het onderhavige verzoek niet meebrengt dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 14, lid 3, letter b, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Dit artikel kent aan een ieder, bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, onder meer het recht toe “te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging”. Nog daargelaten dat dit artikel geen directe werking heeft, geldt dat belanghebbende heeft nagelaten te concretiseren op welke wijze het niet toestaan van het maken van opnames van de zitting inbreuk zou maken op genoemd recht. Niet duidelijk is geworden waarom belanghebbende bij de voorbereiding van zijn verdediging tegen de hem opgelegde verzuimboete zou zijn geschaad door de afwijzing van het verzoek. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de afwijzing van het verzoek in strijd zou zijn met enige (internationale) rechtsregel. Het Hof heeft bij zijn oordeel in 5.1.2 voorts acht geslagen op de Persrichtlijn 2013, gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl.
5.2.
Belanghebbende heeft verder verzocht het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof van 5 september 2018 aan te passen en heeft bij dit verzoek een eigen verslag van de zitting gevoegd. In de eerste plaats merkt het Hof op dat dit verslag - in strijd met het uitdrukkelijke verbod daartoe - lijkt te zijn opgemaakt aan de hand van opnames die van de mondelinge behandeling zijn gemaakt. Het Hof ziet verder in hetgeen belanghebbende aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, geen aanleiding om het proces-verbaal aan te passen.
5.3.
Voor zover belanghebbende erover klaagt dat hij niet op de hoogte was van de namen van de behandelend raadsheer en griffier, geldt dat bedoelde namen ter zitting van het Hof van 5 september 2018 aan partijen zijn meegedeeld. Het Hof merkt overigens op dat niets belanghebbende belette zelf contact op te nemen met de belastinggriffie van het Hof om op deze wijze (eerder) de betreffende namen te vernemen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling vermeldt dat de naam van de behandelende raadsheer een week voor de zitting telefonisch is op te vragen en voorts dat op de dag van de zitting bij de bode de definitieve samenstelling kan worden vernomen. Van de door belanghebbende in dit verband gestelde schending van het bepaalde in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), kan reeds hierom geen sprake zijn.
5.4.
Het Hof gaat voorbij aan belanghebbendes klacht dat hij de aangetekend verzonden uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen, omdat belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank tijdig hoger beroep heeft ingesteld en hij ook overigens niet is benadeeld door de gang van zaken. Het Hof merkt nog op dat de Rechtbank de uitspraak, nadat zij deze retour had ontvangen, nogmaals, maar nu per gewone post, aan belanghebbende heeft verzonden. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat daarbij niet het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de Rechtbank was gevoegd, wijst het Hof erop dat aan belanghebbende een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden bij brief van het Hof van 20 april 2018.
Omtrent het geschil
5.5.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt uiteengezet dat hij en zijn gemachtigde een nieuwe kerk hebben opgericht (de ' [F] '), dat deze kerk resideert in de eveneens door hen beiden gezamenlijk opgerichte ' [G] ', dat deze natie is erkend door de Verenigde Naties, dat residenten van ' [G] ' op grond van hun eigen grondwet mensen zijn en geen natuurlijke personen en dat belanghebbende, omdat hij geen natuurlijke persoon is, niet belastingplichtig is op grond van de Nederlandse Wet IB 2001.
5.6.
Het Hof verwerpt dit standpunt van belanghebbende en overweegt daartoe als volgt. Op belanghebbende is als inwoner van Nederland de Nederlandse wetgeving, waaronder voorschriften inzake belastingheffing, van toepassing, ongeacht of hij zich ermee kan verenigen dat hij in die wetgeving als natuurlijke persoon wordt aangeduid. Niet valt in te zien dat dit in strijd zou komen met de door belanghebbende in dit verband aangehaalde Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en het IVBPR. Voor zover belanghebbende in dit verband stelt dat sprake is van identiteitsfraude en van schending van het bepaalde in artikel 13a van de Wet algemene bepalingen (beperking rechtsmacht rechter), vermag het Hof evenmin in te zien hoe belanghebbendes belastingplicht tot een dergelijke fraude en schending zou kunnen leiden.
5.7.
Het Hof overweegt voorts - gelet op het voorgaande: ten overvloede - nog het volgende. Artikel 94 van de Grondwet (Gw) bepaalt dat Nederlandse wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien zij niet verenigbaar zijn met verdragen. Anders dan belanghebbende kennelijk bedoeld te stellen, zijn er geen verdragen (zoals het IVBPR) waarin is bepaald dat de door [G] vastgestelde regels boven de Nederlandse wet gaan en dat zij die tot [G] behoren, niet aan de Nederlandse belastingheffing zijn onderworpen. Voor zover belanghebbende zich beroept op de UVRM, geldt voorts dat deze geen verdrag is en evenmin is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 94 Gw van een volkenrechtelijke organisatie (vgl. Hoge Raad 7 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC0025, BNB 1985/43). Ook op deze gronden faalt belanghebbendes beroepsgrond derhalve.
5.8.
Belanghebbende heeft verder klachten geformuleerd betreffende de voorlopige aanslag IB/PVV 2018, de aanslag IB/PVV 2015 en de aanslag IB/PVV 2016. Deze aanslagen liggen thans evenwel niet ter beoordeling voor. Voor zover belanghebbende in dit verband heeft bedoeld op grond van het bepaalde in artikel 8:14 Awb een verzoek tot voeging te doen, geldt dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in de hiervoor vermelde bepaling.
5.9.
Belanghebbende heeft ten slotte gesteld dat de uitspraak van de Rechtbank nietig is (“want zij is strijd met artikel 4 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, en overigens met internationaal recht, met artikel 13a van de Wet algemene bepalingen en met het juiste rechtsverkeer, want fraude, meineed en partijdigheid zijn met Rechtbank Den Haag (…)”). Belanghebbende heeft daarvoor geen enkel steekhoudend argument aangevoerd, zodat ook die stelling faalt.
Verzuimboete
5.10.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de verzuimboete aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden beslist dat de Inspecteur terecht aan belanghebbende een verzuimboete heeft opgelegd. Een boete van € 369 acht het Hof, met de Rechtbank, passend en geboden.
Slotsom
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ongegrond is. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Proceskosten

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 9 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.