ECLI:NL:GHDHA:2019:2791

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
200.259.744/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tot voogdij over minderjarige uit Curaçao in het kader van de Voogdijregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voogdijverzoek met betrekking tot een minderjarige uit Curaçao. De verzoekster, die de oudtante van de minderjarige is, verzocht om benoeming tot voogdes, nadat de rechtbank Rotterdam op 16 april 2019 haar verzoek had afgewezen. De minderjarige, geboren in 2003, verblijft sinds februari 2019 bij verzoekster in Nederland, terwijl zijn moeder in Curaçao woont en daar het gezag uitoefent. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet altijd bereikbaar is en niet op de hoogte is van de situatie in Nederland, wat haar in de onmogelijkheid brengt om het gezag effectief uit te oefenen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft positief geadviseerd over het voogdijverzoek van verzoekster. Het hof oordeelt dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van de minderjarige is om verzoekster tot voogdes te benoemen. De beslissing is in overeenstemming met de Voogdijregeling, die beoogt te voorzien in de voogdij van minderjarigen die zonder ouders in Nederland verblijven. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en benoemt verzoekster tot voogdes, met de verplichting voor de Raad om na drie maanden onderzoek te doen naar het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.259.744/01
zaaknummer rechtbank : C/10/570004
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-2279
beschikking van de meervoudige kamer van 2 oktober 2019
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse .
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoekster is op 20 mei 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts van de zijde van verzoekster de volgende stukken ingekomen:
- op 29 mei 2019 een journaalbericht van 28 mei 2019 met bijlagen;
- op 3 juni 2019 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage.
2.3
De meervoudige kamer heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige gesproken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de moeder is geboren de minderjarige [de minderjarige] , [in] 2003 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De moeder oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
3.4
De minderjarige verblijft sinds 28 februari 2019 bij verzoekster, zijn oudtante.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van verzoekster om haar tot voogdes te benoemen over de minderjarige afgewezen.
4.2
Verzoekster kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar alsnog te benoemen tot voogdes over de minderjarige; kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
Verzoekster stelt dat de moeder voor haar en de minderjarige niet altijd goed bereikbaar is op Curaçao , waardoor zij al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over de minderjarige uit te oefenen. Ook is de moeder niet op de hoogte van de situatie in Nederland, terwijl de minderjarige hier langdurig zal verblijven. De moeder zal niet altijd een goede belangenafweging kunnen maken over wat het beste voor de minderjarige is. Zij heeft verzoekster dan ook verzocht op te treden als voogdes. Volgens verzoekster heeft de rechtbank ten onrechte geen betekenis toegekend aan de Voogdijregeling Antilliaanse minderjarigen, die ziet op de bijzondere positie van Antilliaanse minderjarigen die zonder hun ouders in Nederland gaan wonen. De raad heeft in eerste aanleg een positief advies gegeven met betrekking tot het voogdijverzoek van verzoekster.
5.2
De raad stemt in met het voogdijverzoek van verzoekster, zoals de raad ook tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft gedaan. De raad zag en ziet nog altijd geen contra-indicaties voor toewijzing van het verzoek. Verzoekster, de moeder en de minderjarige stemmen in met het voogdijverzoek; zij hebben onderling goede afspraken gemaakt over de invulling van de voogdij. Hoewel de procedure niet volgens de Voogdijregeling is verlopen, acht de raad het in het belang van de minderjarige dat het verzoek wordt toegewezen. Verzoekster heeft zich de belangen van de minderjarige aangetrokken, door direct na zijn komst in Nederland contact op te nemen met de raad om advies in te winnen over de te volgen procedure voor het verkrijgen van de voogdij over de minderjarige.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3
Aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, acht het hof zich in dit interregionale geval bevoegd om met toepassing van Nederlands recht kennis te nemen van het voogdijverzoek van verzoekster.
Oordeel hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van verzoekster om haar te belasten met de voogdij over de minderjarige is gebaseerd op artikel 1:253q juncto artikel 1:253r van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van deze bepalingen kan, voor zover van belang, in geval de ouder die het gezag over de minderjarige uitoefent al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, de rechter op verzoek van een van de in artikel 1:253q lid 4 genoemde belanghebbenden een voogd benoemen. In dit verband is verder van belang het op grond van artikel 38 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden tot stand gekomen Protocol inzake de samenwerking op het gebied van voogdijvoorzieningen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen van 11 januari 2006 (Voogdijregeling) en de Beschikking houdende richtlijnen (Stcrt. 12 april 2006, nr. 73) alsmede de Onderlinge regeling voortzetting onderlinge regelingen Nederlandse Antillen (Stcrt. 17 november 2010, nr. 18394). De Voogdijregeling beoogt te voorzien in de voogdij van minderjarigen die zich uit, onder andere, Curaçao zelfstandig – zonder ouders – willen vestigen in Nederland. Het doel van de Voogdijregeling is te voorkomen dat deze minderjarigen, eenmaal in Nederland, niet meer onder het wettelijk vereiste gezag staan, omdat hun ouders op Curaçao achterblijven en daardoor geen althans onvoldoende zicht hebben op de minderjarigen in Nederland.
5.5
Uitgangspunt onder de Voogdijregeling is dat de ouders/verzorgers van een minderjarige die zich vanuit Curaçao wil vestigen in Nederland, voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland bij de Voogdijraad op Curaçao voorzien in de voogdij over de minderjarige. Kort gezegd geldt daarvoor de volgende procedure: (i) de Voogdijraad doet onderzoek naar de achtergrond en de migratiemotieven van de minderjarige, (ii) de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland doet onderzoek naar de bereidheid en geschiktheid van de beoogd voogd in Nederland, (iii) wanneer het onderzoek met een positief advies wordt afgesloten, verzoekt de Voogdijraad de rechter in het Caribische deel van het Koninkrijk de beoogd voogd in Nederland te benoemen, (iv) nadat de voogdij is geregeld, verstrekt de Voogdijraad een verklaring van geen bezwaar aan de minderjarige, waarmee de minderjarige naar Nederland kan afreizen (vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 26 283, nr. 44, blz. 2). De voogdijbeslissing van de Caribische rechter heeft rechtskracht in Nederland op grond van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
5.6
Aangezien minderjarigen die op Curaçao wonen en de Nederlandse nationaliteit bezitten, zich vrij kunnen vestigen in Nederland, komt het – net als in de onderhavige zaak – voor dat een minderjarige zich zelfstandig in Nederland vestigt zonder dat de procedure op grond van de Voogdijregeling in acht is genomen. De kennelijke bedoeling van de opstellers van de Voogdijregeling is dat in dat geval, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming alsnog in de voogdij wordt voorzien door een beslissing van de Nederlandse rechter (vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 26 283, nr. 44, blz. 2-3).
5.7
Uit het voorgaande leidt het hof af, dat de Nederlandse overheid het niet in het belang van minderjarigen heeft geacht dat zij zich vanuit, onder andere, Curaçao in Nederland vestigen terwijl hun ouders die belast zijn met het wettelijke gezag op Curaçao blijven wonen. Om te voorkomen dat minderjarigen, eenmaal in Nederland, niet onder het wettelijk vereiste gezag staan of zullen komen te staan is de Voogdijregeling in het leven geroepen met als doel voor deze minderjarigen te voorzien in een voogd in Nederland.
5.8
Vast is komen te staan dat in het onderhavige geval de minderjarige in januari 2019 samen met zijn moeder naar Nederland is gekomen, en eenmaal in Nederland, heeft besloten niet terug te keren naar Curaçao maar met instemming van zijn moeder in Nederland te blijven. Tot die tijd heeft de minderjarige op Curaçao gewoond, onder meer bij zijn oom gedurende een periode van zes jaar. De minderjarige woont sinds zijn komst naar Nederland bij verzoekster, die hem feitelijk verzorgt en opvoedt. Blijkens een overgelegd uittreksel uit de basisregistratie personen staat de minderjarige sinds [datum in] 2019 ingeschreven op het adres van verzoekster. Verzoekster heeft aangegeven dat de minderjarige inmiddels is uitgeschreven uit de basisregistratie op Curaçao . Verzoekster heeft de minderjarige ingeschreven op een school te [plaats] , waar hij een vmbo-opleiding volgt. De minderjarige is in Nederland verzekerd via de zorgverzekering van verzoekster. Tijdens het kindgesprek heeft de minderjarige verklaard dat hij in Nederland een toekomst wenst op te bouwen, dat hij het naar zijn zin heeft bij verzoekster, dat zijn moeder is teruggekeerd naar Curaçao en daar zal blijven wonen, en dat zijn moeder niet altijd voor hem beschikbaar is omdat zij eigen (financiële) problemen heeft. De moeder van de minderjarige is, na een kortstondig verblijf in Nederland, inmiddels teruggekeerd naar Curaçao . Het is het hof niet gebleken dat de moeder zich, alhoewel zij zich (tijdelijk) heeft ingeschreven op een adres hier te lande, in Nederland wenst te vestigen.
5.9
Gelet op het vorenstaande en rekening houdend met het standpunt van de raad, dat het in het belang van de minderjarige is dat in Nederland een voogd over hem wordt aangesteld, zal het hof het verzoek van verzoekster toewijzen. Het hof motiveert dit als volgt. Gelet op de duidelijke wens van de minderjarige om een toekomst op te bouwen in Nederland, de omstandigheid dat zijn moeder haar gewone verblijfplaats op Curaçao heeft en naar verwachting zal behouden, en in aanmerking nemend het met de Voogdijregeling beoogde doel te voorkomen dat een minderjarige uit Curaçao als gevolg van zijn zelfstandige verhuizing naar Nederland niet meer onder het wettelijk vereiste gezag staat of zal komen te staan, is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden voldaan is aan het in artikel 1:253q juncto artikel 1:253r BW gestelde vereiste dat de ouder die het gezag over de minderjarige uitoefent al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen. Hiermee wordt de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie waarin verzoekster de verzorging en opvoeding van de minderjarige op zich heeft genomen en sinds het verblijf van de minderjarige in Nederland alle voor hem belangrijke beslissingen heeft genomen.
5.1
Het hof zijn geen bezwaren gebleken tegen de benoeming van verzoekster tot voogdes. Ook de raad heeft geen bezwaren tegen de persoon van verzoekster als voogdes.
5.11
Ten slotte overweegt het hof nog dat, ongeacht of de voogdij door de Caribische rechter of de Nederlandse rechter is uitgesproken, de Raad voor de Kinderbescherming zich ertoe heeft verplicht om na enige tijd (drie maanden) nadat de minderjarige zich in Nederland heeft gevestigd een onderzoek te doen naar het functioneren van de voogd en het welzijn van de minderjarige (zie onder andere Kamerstukken II 2007-2008, 26 283, nr. 44, blz. 3-4). Aangezien de betrokkenheid van de raad in het kader van het onderhavige voogdijverzoek tot nu toe beperkt is gebleven, acht het hof het van belang dat de raad binnen afzienbare termijn onderzoek doet naar het functioneren van de voogdes en het welzijn van de minderjarige.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2019 en, opnieuw beschikkende:
benoemt tot voogdes over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen:
[verzoekster] , geboren [in] 1976 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.E. Sutorius-van Hees en A.A.F. Donders, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 2 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.