ECLI:NL:GHDHA:2019:2779
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vorderingen tot voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidsstelling
Op 4 oktober 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag in raadkamer de vorderingen van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in 1983 in Turkije en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, was eerder door de rechtbank Den Haag vrijgesproken van het feit waarvoor hij in voorlopige hechtenis verbleef. De rechtbank had op 26 februari 2019 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen, maar had de vordering tot gevangenhouding voor deelname aan een criminele organisatie afgewezen wegens gebrek aan ernstige bezwaren. De advocaat-generaal vorderde op 3 oktober 2019 de gevangenneming van de verdachte voor 90 dagen, maar het hof oordeelde dat er geen grond was voor voorlopige hechtenis, gezien de vrijspraak en het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Het hof concludeerde dat het belang van de verdachte om in vrijheid de behandeling van het hoger beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de strafvordering. Daarom werden de vorderingen van de advocaat-generaal afgewezen en werd de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte gelast.