ECLI:NL:GHDHA:2019:2764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-000256-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met eigen schuld van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op de aangever, waarbij hij deze met een mes heeft gestoken. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar spreekt hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord. Het hof overweegt dat er sprake is van een zekere mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, wat invloed heeft op de schadevergoeding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de omvang van de eigen schuld nader onderzoek vereist, wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000256-19
Parketnummer: 09-842258-18
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
thans gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 mei 2019 en 27 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair impliciet primair ten laste gelegde - poging tot moord - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 24 juni 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [aangever] (meerdere malen) met een mes in het linkerbovenbeen (rondom de lies) en in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 24 juni 2018 te 's-Gravenhage aan [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorboorde ader in het bovenbeen en/of een doorgesneden zenuw in het (boven)been, heeft toegebracht door die [aangever] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (meerdere malen en/of met kracht) met een mes in het bovenbeen en/of in de zij te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 24 juni 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [aangever] (meerdere malen) met een mes in het linkerbovenbeen (rondom de lies) en in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij, alsmede – naar het hof
begrijpt – de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 16.125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, de verdachte in de proceskosten zal veroordelen en aan hem een schadevergoedingsmaatregel tot voornoemd bedrag zal opleggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Opzet en voorbedachte raad
De verdediging heeft, op gronden als vermeld in de pleitnota, betoogd dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer en voorts dat evenmin kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
In dit kader overweegt het hof als volgt.
Feiten en omstandigheden
Blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen begint de confrontatie tussen de verdachte en de aangever
[aangever] (hierna: de aangever) in de vroege ochtend van 24 juni 2018 met een ruzie in snackbar
[x] te Den Haag over een bedrag van vijf euro. De aangever grijpt daarbij de verdachte – met een nekklem dan wel een houdgreep - stevig vast.
De verdachte loopt, nadat deze confrontatie is beëindigd, naar zijn in de nabijheid gelegen woning. Na korte tijd is hij weer teruggelopen naar genoemde snackbar. Blijkens zijn verklaring is hij naar de snackbar teruggegaan om alsnog het door hem bestelde eten op te halen.
In de [x] komt het dan opnieuw tot een confrontatie tussen de verdachte en de nog altijd aldaar aanwezige aangever. De aangever maakt daarbij een slaande beweging richting de verdachte. De getuige [getuige] (hierna: [getuige]) haalt de verdachte en de aangever uit elkaar en tracht vervolgens de aangever, die de confrontatie met de verdachte blijft zoeken, bij de verdachte weg te houden. Hij slaagt er uiteindelijk in om de aangever naar de overkant van de straat te leiden.
Ondanks de bemoeienissen van [getuige] staan de aangever en de verdachte een kleine twee minuten later weer dicht op elkaar. [getuige] blijft interveniëren tussen beiden, hetgeen erin resulteert dat de aangever, tezamen met [getuige] wederom aan de overzijde van de straat komt te staan. Hoewel er geen geluidsopnames beschikbaar zijn, is op de beelden te zien dat de aangever en de verdachte over en weer naar elkaar roepen.
Enkele tientallen seconden nadat [getuige] de aangever voor de tweede maal naar de overzijde van de straat heeft gedirigeerd, loopt de verdachte op de aangever af.
Hij pakt een mes uit zijn broekzak, zet zijn linkerhand op de borst van de aangever en maakt met zijn rechterarm een aantal felle, korte, elkaar snel opvolgende steekbewegingen in de richting van de aangever.
De verdachte stopt pas met steken als de aangever hem wegduwt en een trapbeweging naar hem maakt.
Naar later blijkt, heeft de aangever, naast oppervlakkige verwondingen aan de ribbenboog en de onderbuik, een steekverwonding net onder het middenrif, links aan de bovenbuik ter hoogte van de milt, opgelopen en een steekverwonding aan de voorzijde van zijn linker bovenbeen, enkele centimeters onder de lies, waarbij de rechter bovenbeenspier, de grote beenader en een tak van de grote beenzenuw zijn geperforeerd.
Opzet
Gelet op de uiterlijke verschijningvorm van de gedragingen van de verdachte – het maken van felle, korte, elkaar snel opvolgende steekbewegingen in de richting van respectievelijk nabij, naar uit de verwondingen blijkt, de buikstreek en de liesstreek van de aangever, waarmee hij pas stopt wanneer de aangever hem wegduwt en een trapbeweging naar hem maakt – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever willens en wetens – met opzet – van het leven heeft willen beroven.
Voorbedachte raad
Het hof is evenwel niet tot de overtuiging kunnen komen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte en de aangever, nadat laatstgenoemde een slaande beweging naar de verdachte had gemaakt, op enig moment dicht op elkaar - bijna tegen elkaar aan - stonden en dat niet goed valt te begrijpen dat de verdachte, indien hij het voornemen zou hebben gehad om de aangever van het leven te beroven, zijn kans toen niet heeft gegrepen. Daarenboven acht het hof het, gezien de beelden, niet onaannemelijk dat de aangever onmiddellijk voorafgaand aan het moment dat de verdachte op hem afliep, een beledigende opmerking over de moeder van de verdachte heeft gemaakt, waardoor er uiteindelijk iets bij de verdachte is geknapt en hij in een opwelling heeft gehandeld, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
De verdachte zal daarom van de primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks24 juni 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachte radevan het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overlegdie [aangever]
(meerdere malen)met een mes in het linker bovenbeen (
rondomnabijde lies) en in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van de aangever.
Als gevolg van het handelen van de verdachte is bij de aangever het eerder omschreven letsel ontstaan.
Het letsel aan de voorzijde van het linker bovenbeen is door de forensisch arts D. Botter aangemerkt als potentieel levensbedreigend. De forensisch arts heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat het vooral aan de tijdige en adequate behandeling van de aangever door de verschillende hulpverleners te danken is geweest dat hij niet aan deze verwonding is overleden.
Het steekincident is voor de aangever blijkens de namens hem door zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring bovendien een schokkende ervaring geweest. Ook op de omstanders zal het gebeuren een grote indruk hebben achtergelaten.
Daarnaast brengt een feit als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
Hoewel het handelen van de verdachte daardoor niet gerechtvaardigd wordt, heeft het hof anderzijds bij het bepalen van de op te leggen straf wel rekening gehouden met de omstandigheid dat de aangever zich voorafgaande aan het steekincident niet onbetuigd heeft gelaten.
De aangever was zowel bij de eerste als de tweede confrontatie agressief, heeft fysiek geweld jegens de verdachte toegepast en bleef, niettegenstaande de pogingen van eerdergenoemde [getuige] om hem te kalmeren, de confrontatie met de verdachte zoeken.
Het hof heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 2 oktober 2018, opgemaakt en ondertekend door dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, alsmede van het Detentie- en Reïntegratieplan van Reclassering Nederland d.d. 6 mei 2019.
Voornoemde psycholoog is op basis van het door hem verrichte onderzoek tot de conclusie gekomen dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat het ten laste gelegde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof onderschrijft deze – naar zijn oordeel deugdelijk onderbouwde - conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid en maakt die tot de zijne.
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2019, waaruit volgt dat de verdachte recentelijk niet wegens het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 16.175,00, te vermeerderen met wettelijke rente en met proceskosten ad € 197,81.
In hoger beroep is deze vordering volledig gehandhaafd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft daarbij - kort samengevat - betoogd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft dat tegengesproken.
Het hof is van oordeel dat er, gelet op de gebeurtenissen die vooraf zijn gegaan aan het strafbare feit, sprake is van een zekere mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De bepaling van de omvang van de eigen schuld en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheids-vermindering vergen evenwel nader onderzoek waarmee de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Daarbij komt dat het hof door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen in dit opzicht in voldoende mate naar voren te brengen. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en daarbij bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2019.