In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019. De verdachte, geboren in 1991, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraken. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij het onder 2 ten laste gelegde feit had gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een mobiele telefoon, die hij op 10 februari 2018 in Breda voorhanden had. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen, omdat de duur van het voorarrest langer was dan de opgelegde gevangenisstraf.