ECLI:NL:GHDHA:2019:2763

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-001057-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens schuldheling met gevangenisstraf en vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019. De verdachte, geboren in 1991, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraken. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij het onder 2 ten laste gelegde feit had gepleegd, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van een mobiele telefoon, die hij op 10 februari 2018 in Breda voorhanden had. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen, omdat de duur van het voorarrest langer was dan de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001057-19
Parketnummers: 10-690217-17 en 09-185323-16 (TUL)
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 27 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarbij de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Tevens is beslist omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 06 juni 2017 te Rotterdam en/of Roosendaal en/of 's-Gravenhage, althans ergens in Nederland en/of te Sint Truiden, althans ergens in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) meermalen, althans eenmaal opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2018 te Breda (een) goed(eren), te weten een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S8), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens waar het de periode betreft, zoals opgenomen in de bewezenver-klaring van het onder 2 ten laste gelegde, alsmede waar het de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging betreft en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd in de periode van 16 januari 2017 tot en met 6 juni 2017 en de tenuitvoerlegging zal gelasten van twee weken gevangenisstraf, welke straf voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politie-rechter in de rechtbank Den Haag van 5 december 2016, gewezen onder parketnummer 09-185323-16.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 februari 2018 te Breda
(een
)goed
(eren), te weten een mobiele telefoon (merk: Samsung, type: Galaxy S8), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dat goed
wist, althansredelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een
)door misdrijf, namelijk door diefstal,
althans door enig (ander) misdrijf,verkregen goed
(eren)betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnotitie - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heling vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het hof is evenwel van oordeel dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de mobiele telefoon, gezien de omstandigheden waaronder deze blijkens zijn bij de politie afgelegde verklaring door hem is verkregen (zonder oplader of eigendomsbewijs, op straat en kennelijk zonder dat hem de naam en adresgegevens van de verkoper kenbaar waren) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. Tot dit oordeel heeft voorts bijgedragen de omstandigheid dat het hier een mobiele telefoon betrof, een goed waarvan het van algemene bekendheid is dat deze veelvuldig worden gestolen en vervolgens op het internet te koop worden aangeboden. De verdachte had dan ook nader onderzoek naar de herkomst van die telefoon moeten verrichten.
In dat verband wordt nog overwogen dat het hof het niet aannemelijk acht dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon het IMEI-nummer van de telefoon heeft vergeleken met het IMEI-nummer op de doos die daarbij geleverd werd en dat deze nummers gelijk waren. Het met de telefoon correspon-derende IMEI-nummer staat immers alleen op de originele doos. In redelijkheid kan worden uitgesloten dat de verdachte over die originele doos beschikte, omdat de telefoon blijkens de aangifte is gestolen uit een jas (de rechter borstzak) die door de aangever over een barkruk in het café was achtergelaten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder enkele – zij het merendeels gedateerde - vermogensdelicten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 5 december 2016 onder parketnummer 09-185323-16 is de verdachte onder meer – voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zoals reeds overwogen, gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van voormelde straf zal gelasten en daarmede gepersisteerd bij de in eerste aanleg ter zake ingediende vordering van het Openbaar Ministerie, op grond dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte genoemde voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er evenwel geen termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van voormelde straf te gelasten. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de duur van het voorarrest, dat de verdachte in verband met de onderhavige zaak heeft ondergaan, aanmerkelijk langer is geweest dan de duur van de gevangenisstraf, die in verband met het onder 4 bewezen verklaarde zal worden opgelegd.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de door het Openbaar Ministerie onder parketnummer 09-185323-16 ingediende vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2019.