Rolnummer: 22-000892-17
Parketnummer: 10-700358-16
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te Barendrecht
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
- heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd dat zij mee moest lopen en in haar auto moest plaatsnemen en/of (vervolgens)
- is verdachte naar een afgelegen plek gereden en/of heeft verdachte vervolgens
- een vuurwapen getoond en/of
- op dreigende toon de woorden toegevoegd: "Tot aan het eind van het pad heb je de tijd om mij te overtuigen dat je normaal gaat doen. Aan het eind van het pad heb je water. Anders knal ik je gewoon neer, gooi je in het water en ze vinden je toch pas over twee dagen. Niemand weet dat je hier bent geweest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal geschoten met dat vuurwapen;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te Barendrecht (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie
en/of Categorie II onder 3°van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet,
al dan nietgeschikt om automatisch te vuren, van het type Skorpion, althans van een soortgelijk type
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1°
en/of Categorie IIIte weten 10, althans een of meer kogelpatronen kaliber 7,65mm Browning, zijnde munitie die
al dan nietuitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie II voorhanden heeft gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 16 juni 2016 te Rotterdam zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- op de grond te gooien en/of
- bij de keel te grijpen en/of
- te slaan en/of te stompen in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of
- te trappen/schoppen op/tegen het lichaam;
4.
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mazda 3) met kenteken [x] en/of een telefoon Samsung S5 en/of een portofoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Rotterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Rotterdam en/of te Delft, althans in Nederland, (een) goed(eren), te weten een (personen)auto (merk/type Volkswagen Transporter), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2019 heeft het hof kennisgenomen van de “akte rechtsmiddel: intrekken” d.d. 25 september 2019. De akte behelst de mededeling dat de verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2017 met parketnummer 10-700358-16 (partieel) wenst in te trekken, te weten met betrekking tot feit 4. Voorts is gebleken dat de behandeling van de onderhavige zaak op de terechtzitting van 16 maart 2018 reeds is aangevangen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het hoger beroep dan niet meer worden ingetrokken.
Nu het niet meer mogelijk is om het hoger beroep formeel in te trekken, heeft het hof de wens van de verdachte aldus opgevat dat de verdachte zijn grieven ten aanzien van feit 4 niet langer wil handhaven. Het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt in zo’n geval de mogelijkheid om de verdachte (partieel) niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
In verband met de omstandigheid dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie onbeperkt is ingesteld en feit 4 mitsdien aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal het hof van die mogelijkheid geen gebruik maken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod als omschreven in het vonnis. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte bij einduitspraak gevorderd.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vrijspraak van de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde. Hieruit leidt het hof af dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de in het vonnis gegeven beslissing ter zake van feit 5 geen grieven heeft. Voorts ziet het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve dit feit te behandelen.
Daarom zal het Openbaar Ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van feit 5 niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Ook de verdachte is niet-ontvankelijk in het (onbeperkte ingestelde) hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van feit 5, aangezien voor de verdachte geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing tot vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks15 juni 2016 te Barendrecht
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers
- heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd dat zij mee moest lopen en in haar auto moest plaatsnemen en
/of (vervolgens)
- is verdachte
vervolgensnaar een afgelegen plek gereden en
/ofheeft verdachte vervolgens
- een vuurwapen getoond en
/of
-
[aangeefster]op dreigende toon de woorden toegevoegd: "Tot aan het eind van het pad heb je de tijd om mij te overtuigen dat je normaal gaat doen. Aan het eind van het pad heb je water. Anders knal ik je gewoon neer, gooi je in het water en ze vinden je toch pas over twee dagen. Niemand weet dat je hier bent geweest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
/of
- meermalen
, althans eenmaalgeschoten met dat vuurwapen;
2.
hij op
of omstreeks15 juni 2016 te Barendrecht
(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1
Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie en/ofCategorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet,
al dan niet geschikt om automatisch te vuren,van het type Skorpion
, althans van een soortgelijk type
en
/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1°
en/of Categorie IIIte weten 10
, althans een of meerkogelpatronen kaliber 7,65mm Browning
, zijnde munitie dieal dan nietuitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie IIvoorhanden heeft gehad;
3.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
1 december 20131 januari 2015tot en met
16juni 201
5te Rotterdam zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster]
meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht
)
- op de grond te gooien en/of
- bij de keel te grijpen en/of
- te slaan
en/of te stompenin het gezicht
, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of
- te trappen/schoppen op/tegen het lichaam;
4.
hij op
of omstreeks19 juni 2016 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mazda 3) met kenteken [x] en
/ofeen telefoon Samsung S5 en
/ofeen portofoon
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Politie Eenheid Rotterdam
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid aangeefster
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te bezigen. Nu de betrokkenheid van de verdachte bij de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten alleen uit de verklaringen van de aangeefster volgt, dient hij daarvan te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd.
De verklaringen zijn immers gedetailleerd en vinden steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte dat hij en de aangeefster in de nacht van 14 op 15 juni 2016 in hun woning ruzie hadden en voorts in hetgeen de politie heeft gerelateerd over het aantreffen van hulzen op de plaats waar zij door de verdachte zou zijn bedreigd en in de in de auto van de aangeefster aangetroffen grondsporen. Dat een ander dan de verdachte de aangeefster zou hebben bedreigd, zoals de verdediging heeft gesuggereerd, acht het hof – mede gelet op de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte – niet aannemelijk geworden.
Vaststellingen ten aanzien van aard vuurwapen en munitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu op grond van de stukken niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het onder 2 ten laste gelegde vuurwapen een wapen van het type Skorpion betreft. Evenmin kan worden vastgesteld tot welke categorie het wapen behoort.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht op grond van de verklaringen van aangeefster [aangeefster], in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 juni 2016 een wapen voorhanden heeft gehad en de aangeefster daarmee heeft bedreigd.
Op 16 juni 2016 heeft de aangeefster het wapen waarmee de verdachte haar had bedreigd als volgt omschreven:
“Het wapen zag er niet uit als een pistool. (…)Het leek wel een soort Uzi of iets. Het had een korte loop, was zwart en had een houtkleurig handvat. De lengte was ongeveer 30 centimeter. Het wapen was van een soort buizen”(blz. 9 van het dossier).
Op verzoek van de politie heeft de aangeefster op internet gezocht naar een afbeelding van een vuurwapen soortgelijk aan het vuurwapen waarmee zij door de verdachte zou zijn bedreigd. Kort daarna heeft de aangeefster de politie een afbeelding van een wapen getoond en verklaard: “Zo’n pistool was het. Het pistool, waarmee hij die nacht heeft geschoten had ook een bruin houten handvat” (blz. 26 van het dossier).
De door de aangeefster op internet gevonden afbeelding is op 18 juni 2016 aan de taakaccenthouder Wet wapens en munitie getoond. Laatstgenoemde heeft het wapen op de afbeelding herkend als een Skorpion. Het wapen is volgens de taakaccenthouder in verschillende uitvoeringen geschikt voor het afvuren van patronen van de kalibers 7.65 mm en 9 mm (blz. 28 van het dossier).
Op de plaats delict zijn op 18 juni 2016 tien patroonhulzen veiliggesteld. Deze patroonhulzen zijn voor onderzoek overgedragen aan het NFI (blz. 36 en 37 van het dossier). De veiliggestelde patroonhulzen waren van het kaliber 7.65 mm (blz. 32 van het dossier).
Uit een op 3 augustus 2016 opgemaakt NFI-rapport volgt dat de patroonhulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 61 of (Crvena) Zastava, model 84 (blz. 43 van het dossier).
Volgens een op 14 maart 2017 door verbalisant [verbalisant] opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen is zowel de Ceska Zbrojovka, model 61, als de (Crvena) Zastava, model 84, van het type Skorpion, derhalve van hetzelfde type als door de aangeefster is aangewezen.
De aangeefster heeft verklaard dat het wapen “van een soort buizen” was. Als bijlage bij bovengenoemd aanvullend proces-verbaal van bevindingen zijn afbeeldingen van de daarin beschreven vuurwapens gevoegd.
Het hof heeft op die afbeeldingen waargenomen dat de wapens zijn voorzien van een (ingeklapte) schoudersteun, waardoor het lijkt alsof de wapens onder meer “van een soort buizen” gemaakt zijn.
Op grond van de verklaring van de aangeefster en de waarnemingen van het hof concludeert het hof dat het bij de bedreiging gebruikte vuurwapen was voorzien van een schoudersteun. Uit het aanvullend proces-verbaal volgt dat indien het wapen een semi-automatische versie betrof het een wapen van categorie II onder 3 was, nu het gaat om een vuurwapen dat zodanig is vervaardigd dat de aanvalskracht wordt verhoogd. Indien het een vol-automatische versie betrof, was het een wapen van categorie II onder 2 én categorie II onder 3.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het wapen waarmee de aangeefster door de verdachte is bedreigd in ieder geval een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie betrof. Dat het ging om een vol-automatisch vuurwapen kan niet worden vastgesteld.
Voor wat betreft de vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte ook munitie in de zin van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad overweegt het hof het volgende.
Op de plaats delict zijn zoals eerder is overwogen op 18 juni 2016 tien patroonhulzen veiliggesteld. De veiliggestelde patroonhulzen waren van het kaliber
7.65mm. (blz. 32 van het dossier). De verdachte is degene die door te vuren met een vuurwapen van het type Skorpion deze hulzen daar heeft achtergelaten. Daarmee kan worden vastgesteld dat hij kort daarvoor (in ieder geval) een tiental kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de patronen die de verdachte voorhanden heeft gehad uitsluitend geschikt waren voor het vuurwapens van categorie II, noch dat om een andere reden ging om munitie van categorie II. Wel kan worden vastgesteld dat de patronen kunnen worden beschouwd als munitie in de zin van artikel 1, onder 4, van de Wet wapens en munitie, meer in het bijzonder om patronen, bestemd of geschikt om door middel van een vuurwapen af te worden geschoten. Daarmee is gegeven dat de verdachte door het voorhanden hebben van de (10) kogelpatronen artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie heeft overtreden. Dat niet kan worden vastgesteld of sprake was van munitie van de categorie II of van de categorie III is voor de strafbaarheid niet van belang, terwijl dat - gelet op artikel 55 van de Wet wapens en munitie - voor de (maximaal) op te leggen straf ook geen verschil maakt. Daarbij verdient opmerking dat de Wet wapens en munitie – anders dan in het verleden – geen munitie van categorie I meer kent, zodat alle munitie in de zin van artikel 1, onder 4, van de Wet wapens en munitie ofwel munitie van categorie II ofwel munitie van categorie III betreft.
Verzoek van de verdediging
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek tot het (doen) horen van de in de appelschriftuur genoemde getuigen, alsmede de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gedaan.
Het hof wijst het verzoek af. Uit hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd is het hof de noodzaak tot het horen van de door hem opgegeven getuigen niet gebleken. Het hof acht zich op grond van de inhoud van het dossier voldoende voorgelicht.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: