ECLI:NL:GHDHA:2019:2759

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-000892-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake bedreiging met vuurwapen, mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van het bedreigen van zijn toenmalige vriendin met een vuurwapen, het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II (een Skorpion), mishandeling en diefstal van een politieauto. De feiten vonden plaats tussen 2013 en 2016, waarbij de verdachte zijn vriendin op dreigende wijze naar een afgelegen plek leidde en haar met de dood bedreigde. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde echter dat de ernst van de feiten en de recidivestaat van de verdachte een hogere straf rechtvaardig. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafvermindering. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en het gevaar van het voorhanden hebben van vuurwapens.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000892-17
Parketnummer: 10-700358-16
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te Barendrecht
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
- heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd dat zij mee moest lopen en in haar auto moest plaatsnemen en/of (vervolgens)
- is verdachte naar een afgelegen plek gereden en/of heeft verdachte vervolgens
- een vuurwapen getoond en/of
- op dreigende toon de woorden toegevoegd: "Tot aan het eind van het pad heb je de tijd om mij te overtuigen dat je normaal gaat doen. Aan het eind van het pad heb je water. Anders knal ik je gewoon neer, gooi je in het water en ze vinden je toch pas over twee dagen. Niemand weet dat je hier bent geweest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal geschoten met dat vuurwapen;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te Barendrecht (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie
en/of Categorie II onder 3°van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet,
al dan nietgeschikt om automatisch te vuren, van het type Skorpion, althans van een soortgelijk type
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1°
en/of Categorie IIIte weten 10, althans een of meer kogelpatronen kaliber 7,65mm Browning, zijnde munitie die
al dan nietuitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie II voorhanden heeft gehad;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 16 juni 2016 te Rotterdam zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- op de grond te gooien en/of
- bij de keel te grijpen en/of
- te slaan en/of te stompen in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of
- te trappen/schoppen op/tegen het lichaam;
4.
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mazda 3) met kenteken [x] en/of een telefoon Samsung S5 en/of een portofoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Rotterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
5.
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te Rotterdam en/of te Delft, althans in Nederland, (een) goed(eren), te weten een (personen)auto (merk/type Volkswagen Transporter), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2019 heeft het hof kennisgenomen van de “akte rechtsmiddel: intrekken” d.d. 25 september 2019. De akte behelst de mededeling dat de verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2017 met parketnummer 10-700358-16 (partieel) wenst in te trekken, te weten met betrekking tot feit 4. Voorts is gebleken dat de behandeling van de onderhavige zaak op de terechtzitting van 16 maart 2018 reeds is aangevangen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het hoger beroep dan niet meer worden ingetrokken.
Nu het niet meer mogelijk is om het hoger beroep formeel in te trekken, heeft het hof de wens van de verdachte aldus opgevat dat de verdachte zijn grieven ten aanzien van feit 4 niet langer wil handhaven. Het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt in zo’n geval de mogelijkheid om de verdachte (partieel) niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
In verband met de omstandigheid dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie onbeperkt is ingesteld en feit 4 mitsdien aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal het hof van die mogelijkheid geen gebruik maken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod als omschreven in het vonnis. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte bij einduitspraak gevorderd.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vrijspraak van de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde. Hieruit leidt het hof af dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van de in het vonnis gegeven beslissing ter zake van feit 5 geen grieven heeft. Voorts ziet het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve dit feit te behandelen.
Daarom zal het Openbaar Ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van feit 5 niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Ook de verdachte is niet-ontvankelijk in het (onbeperkte ingestelde) hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van feit 5, aangezien voor de verdachte geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing tot vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks15 juni 2016 te Barendrecht
[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers
- heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangeefster] de woorden toegevoegd dat zij mee moest lopen en in haar auto moest plaatsnemen en
/of (vervolgens)
- is verdachte
vervolgensnaar een afgelegen plek gereden en
/ofheeft verdachte vervolgens
- een vuurwapen getoond en
/of
-
[aangeefster]op dreigende toon de woorden toegevoegd: "Tot aan het eind van het pad heb je de tijd om mij te overtuigen dat je normaal gaat doen. Aan het eind van het pad heb je water. Anders knal ik je gewoon neer, gooi je in het water en ze vinden je toch pas over twee dagen. Niemand weet dat je hier bent geweest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
/of
- meermalen
, althans eenmaalgeschoten met dat vuurwapen;
2.
hij op
of omstreeks15 juni 2016 te Barendrecht
(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1
Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie en/ofCategorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet,
al dan niet geschikt om automatisch te vuren,van het type Skorpion
, althans van een soortgelijk type
en
/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1°
en/of Categorie IIIte weten 10
, althans een of meerkogelpatronen kaliber 7,65mm Browning
, zijnde munitie dieal dan nietuitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie IIvoorhanden heeft gehad;
3.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
1 december 20131 januari 2015tot en met
16juni 201
5te Rotterdam zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster]
meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht
)
- op de grond te gooien en/of
- bij de keel te grijpen en/of
- te slaan
en/of te stompenin het gezicht
, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of
- te trappen/schoppen op/tegen het lichaam;
4.
hij op
of omstreeks19 juni 2016 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mazda 3) met kenteken [x] en
/ofeen telefoon Samsung S5 en
/ofeen portofoon
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Politie Eenheid Rotterdam
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid aangeefster
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te bezigen. Nu de betrokkenheid van de verdachte bij de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten alleen uit de verklaringen van de aangeefster volgt, dient hij daarvan te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd.
De verklaringen zijn immers gedetailleerd en vinden steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte dat hij en de aangeefster in de nacht van 14 op 15 juni 2016 in hun woning ruzie hadden en voorts in hetgeen de politie heeft gerelateerd over het aantreffen van hulzen op de plaats waar zij door de verdachte zou zijn bedreigd en in de in de auto van de aangeefster aangetroffen grondsporen. Dat een ander dan de verdachte de aangeefster zou hebben bedreigd, zoals de verdediging heeft gesuggereerd, acht het hof – mede gelet op de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte – niet aannemelijk geworden.
Vaststellingen ten aanzien van aard vuurwapen en munitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu op grond van de stukken niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het onder 2 ten laste gelegde vuurwapen een wapen van het type Skorpion betreft. Evenmin kan worden vastgesteld tot welke categorie het wapen behoort.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht op grond van de verklaringen van aangeefster [aangeefster], in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 15 juni 2016 een wapen voorhanden heeft gehad en de aangeefster daarmee heeft bedreigd.
Op 16 juni 2016 heeft de aangeefster het wapen waarmee de verdachte haar had bedreigd als volgt omschreven:
“Het wapen zag er niet uit als een pistool. (…)Het leek wel een soort Uzi of iets. Het had een korte loop, was zwart en had een houtkleurig handvat. De lengte was ongeveer 30 centimeter. Het wapen was van een soort buizen”(blz. 9 van het dossier).
Op verzoek van de politie heeft de aangeefster op internet gezocht naar een afbeelding van een vuurwapen soortgelijk aan het vuurwapen waarmee zij door de verdachte zou zijn bedreigd. Kort daarna heeft de aangeefster de politie een afbeelding van een wapen getoond en verklaard: “Zo’n pistool was het. Het pistool, waarmee hij die nacht heeft geschoten had ook een bruin houten handvat” (blz. 26 van het dossier).
De door de aangeefster op internet gevonden afbeelding is op 18 juni 2016 aan de taakaccenthouder Wet wapens en munitie getoond. Laatstgenoemde heeft het wapen op de afbeelding herkend als een Skorpion. Het wapen is volgens de taakaccenthouder in verschillende uitvoeringen geschikt voor het afvuren van patronen van de kalibers 7.65 mm en 9 mm (blz. 28 van het dossier).
Op de plaats delict zijn op 18 juni 2016 tien patroonhulzen veiliggesteld. Deze patroonhulzen zijn voor onderzoek overgedragen aan het NFI (blz. 36 en 37 van het dossier). De veiliggestelde patroonhulzen waren van het kaliber 7.65 mm (blz. 32 van het dossier).
Uit een op 3 augustus 2016 opgemaakt NFI-rapport volgt dat de patroonhulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 61 of (Crvena) Zastava, model 84 (blz. 43 van het dossier).
Volgens een op 14 maart 2017 door verbalisant [verbalisant] opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen is zowel de Ceska Zbrojovka, model 61, als de (Crvena) Zastava, model 84, van het type Skorpion, derhalve van hetzelfde type als door de aangeefster is aangewezen.
De aangeefster heeft verklaard dat het wapen “van een soort buizen” was. Als bijlage bij bovengenoemd aanvullend proces-verbaal van bevindingen zijn afbeeldingen van de daarin beschreven vuurwapens gevoegd.
Het hof heeft op die afbeeldingen waargenomen dat de wapens zijn voorzien van een (ingeklapte) schoudersteun, waardoor het lijkt alsof de wapens onder meer “van een soort buizen” gemaakt zijn.
Op grond van de verklaring van de aangeefster en de waarnemingen van het hof concludeert het hof dat het bij de bedreiging gebruikte vuurwapen was voorzien van een schoudersteun. Uit het aanvullend proces-verbaal volgt dat indien het wapen een semi-automatische versie betrof het een wapen van categorie II onder 3 was, nu het gaat om een vuurwapen dat zodanig is vervaardigd dat de aanvalskracht wordt verhoogd. Indien het een vol-automatische versie betrof, was het een wapen van categorie II onder 2 én categorie II onder 3.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het wapen waarmee de aangeefster door de verdachte is bedreigd in ieder geval een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie betrof. Dat het ging om een vol-automatisch vuurwapen kan niet worden vastgesteld.
Voor wat betreft de vraag of kan worden vastgesteld dat de verdachte ook munitie in de zin van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad overweegt het hof het volgende.
Op de plaats delict zijn zoals eerder is overwogen op 18 juni 2016 tien patroonhulzen veiliggesteld. De veiliggestelde patroonhulzen waren van het kaliber
7.65
mm. (blz. 32 van het dossier). De verdachte is degene die door te vuren met een vuurwapen van het type Skorpion deze hulzen daar heeft achtergelaten. Daarmee kan worden vastgesteld dat hij kort daarvoor (in ieder geval) een tiental kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de patronen die de verdachte voorhanden heeft gehad uitsluitend geschikt waren voor het vuurwapens van categorie II, noch dat om een andere reden ging om munitie van categorie II. Wel kan worden vastgesteld dat de patronen kunnen worden beschouwd als munitie in de zin van artikel 1, onder 4, van de Wet wapens en munitie, meer in het bijzonder om patronen, bestemd of geschikt om door middel van een vuurwapen af te worden geschoten. Daarmee is gegeven dat de verdachte door het voorhanden hebben van de (10) kogelpatronen artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie heeft overtreden. Dat niet kan worden vastgesteld of sprake was van munitie van de categorie II of van de categorie III is voor de strafbaarheid niet van belang, terwijl dat - gelet op artikel 55 van de Wet wapens en munitie - voor de (maximaal) op te leggen straf ook geen verschil maakt. Daarbij verdient opmerking dat de Wet wapens en munitie – anders dan in het verleden – geen munitie van categorie I meer kent, zodat alle munitie in de zin van artikel 1, onder 4, van de Wet wapens en munitie ofwel munitie van categorie II ofwel munitie van categorie III betreft.
Verzoek van de verdediging
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek tot het (doen) horen van de in de appelschriftuur genoemde getuigen, alsmede de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gedaan.
Het hof wijst het verzoek af. Uit hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd is het hof de noodzaak tot het horen van de door hem opgegeven getuigen niet gebleken. Het hof acht zich op grond van de inhoud van het dossier voldoende voorgelicht.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

3.

mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;

4.

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin met een vuurwapen bedreigd. Na een ruzie in hun gezamenlijke woning heeft de verdachte het slachtoffer naar haar auto gedirigeerd, waarna hij haar naar een afgelegen plek heeft gereden. Eenmaal op die plek aangekomen, heeft de verdachte het slachtoffer een vuurwapen getoond en haar gedreigd “neer te knallen” en in het water te gooien. De verdachte heeft zijn woorden kracht bij gezet door meermalen met het vuurwapen in de richting van het water te schieten.
Dit is een ernstig feit. Uit de verklaringen van het slachtoffer volgt dat zij ten tijde van de bedreiging letterlijk voor haar leven heeft gevreesd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ernstige bedreigingen nog lange tijd psychische klachten ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. De verdachte is daar geheel aan voorbij gegaan.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen van categorie II voorhanden gehad, te weten een zogeheten Skorpion. Het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een groot gevaar voor de samenleving en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Dat dit risico niet denkbeeldig is, blijkt wel uit het feit dat de samenleving met grote regelmaat wordt geconfronteerd met schietincidenten in het gewone openbare leven, bijvoorbeeld het uitgaansleven, maar ook overdag, alsmede met liquidaties in het criminele circuit.
Een jaar voor de bewezen verklaarde bedreiging heeft de verdachte het slachtoffer in haar woning mishandeld door haar met kracht in haar gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tegen Dergelijke vormen van huiselijk geweld verdienen stevig te worden bestraft.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto met daarin goederen, alles toebehorend aan de politie. De verdachte heeft hiermee getoond geen respect te hebben voor het openbaar gezag en het eigendom van anderen. De omstandigheden waaronder de verdachte zich de spullen heeft toegeëigend getuigt bovendien van een ongekende brutaliteit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten reeds vaker onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van ernstige misdrijven, waaronder meermalen wegens het overtreden van de Wet wapens en munitie en wel tot langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, in samenhang bezien met de recidivestaat van de verdachte, ziet het hof aanleiding aan de verdachte een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd op te leggen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de aannemelijk geworden omstandigheid dat de verdachte bezig is zijn leven een wending ten goede te geven, alsmede met de relatieve ouderdom van de bewezen verklaarde feiten. Een gevangenisstraf voor de duur als door de advocaat-generaal is gevorderd zou de genoemde positieve ontwikkelingen doorkruisen.
Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden (te weten voor de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest), alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, passend en geboden. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof heeft – met de raadsman - geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Door de officier van justitie en namens de verdachte is op respectievelijk 21 februari 2017 en 23 februari 2017 tegen het op 9 februari 2017 gewezen vonnis hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep van
16 maart 2018 is de behandeling van de zaak op verzoek van de verdediging aangehouden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken. Bij arrest van dit hof van 17 juni 2019 is de oproeping van de verdachte om op de terechtzitting van 17 juni 2019 te verschijnen nietig verklaard. Op
25 september 2019 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarna pas op 9 oktober 2019 arrest wordt gewezen, derhalve ruim twee jaar nadat vonnis is gewezen. De redelijke termijn is derhalve overschreden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat.
Het hof zal aan de verdachte in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, opleggen.
Daarnaast acht het hof het aangewezen aan de verdachte na te melden bijzondere voorwaarde op te leggen.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van na te melden bijzondere voorwaarde te gelasten.
Vordering gevangenneming
De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Gelet op de hoogte van de opgelegde straf zal het hof de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie)jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [aangeefster].
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019.