ECLI:NL:GHDHA:2019:2751

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
200.233.935
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betalingsverplichting van appartementseigenaar aan VvE en procesrechtelijke aspecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], eigenaar van een appartementsrecht, tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE). De VvE had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [appellant] wegens achterstallige betalingen van de gemeenschappelijke kosten. De kantonrechter in Den Haag had de vordering van de VvE toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De procedure in eerste aanleg omvatte een comparitie na aanbrengen en de indiening van grieven door [appellant]. De VvE had de grieven bestreden en het hof moest nu beoordelen of de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het verweer van [appellant] niet voldoende onderbouwd was.

Het hof constateert dat [appellant] in zijn conclusie van antwoord geen relevante feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zijn ontkenning van de vordering konden onderbouwen. Ook zijn juridische argumenten waren niet onderbouwd. Het hof benadrukt dat de wetgever verlangt dat partijen hun standpunten tijdig en volledig naar voren brengen, wat in deze zaak niet is gebeurd. [appellant] heeft erkend dat hij de achterstallige VvE-bijdrage moet voldoen, maar betwistte de rechtmatigheid van de nieuwe dagvaarding. Het hof oordeelt dat de VvE gerechtigd was om opnieuw een procedure te starten vanwege de nieuwe achterstand.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van een goede procesorde en de verplichting van partijen om hun verweren tijdig en adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.233.935/01
Zaak-, rolnummer rechtbank : 6015279/17-12791

Arrest van 29 oktober 2019

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
nader te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E.R. Wegenaar te Den Haag,
tegen:

[de VvE],

geïntimeerde,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. J.A.C. Donkersloot te Leiden.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 10 april 2018 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie na aanbrengen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven twee grieven aangevoerd. De VvE heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Daarna is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten
[appellant] is eigenaar van het appartementsrecht [appartementsrecht] en aldus van rechtswege lid van de VvE. Hij is in dit verband periodieke bijdragen in de gemeenschappelijke kosten van de VvE verschuldigd, laatstelijk in eerste aanleg ter hoogte van € 236,23 per maand.
[appellant] heeft een achterstand in de verschuldigde betalingen doen ontstaan van in hoofdsom een bedrag van € 1.732,44.
De procedure in eerste aanleg voor de kantonrechter in de rechtbank Den Haag
De VvE vordert in deze procedure veroordeling van [appellant] tot betaling van dit bedrag in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, in totaal een bedrag van € 2.018,86, te vermeerderen met wettelijke rente over een bedrag van € 1.732,44 tot aan de dag van algehele voldoening. Daarnaast vordert de VvE (samengevat) om [appellant] te veroordelen om de verschuldigde bijdragen, aangepast aan de jaarlijkse verlagingen of verhogingen, vanaf 1 juni 2017 maandelijks te betalen, bij gebreke waarvan hij wettelijke rente daarover verschuldigd is.
[appellant] heeft bij conclusie van antwoord ten verwere slechts het volgende aangevoerd:
Feiten1. Gedaagde ontkent al hetgeen dat in de inleidende dagvaarding is gesteld en naar voren is gebracht behoudens voor zover uit het hierna volgende het tegenovergestelde blijkt.Juridisch kader2. Eiseres maakt door gedaagde te dagvaarden misbruik van haar procesrechtelijke bevoegdheid. Derhalve dient haar vordering te worden afgewezen.MET CONCLUSIEDat het de Rechtbank behage de vordering van eiseres af te wijzen althans haar niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren met veroordeling van eiseres in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na het te dezer zake te wijzen vonnis.”
De kantonrechter heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast. Deze heeft op 3 oktober 2017 plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is als verklaring van de gemachtigde van [appellant] vermeld dat in de conclusie van antwoord duidelijk staat wat het verweer van [appellant] is; dat hij dat kan toelichten; dat het schikkingsvoorstel van de VvE voor [appellant] niet aanvaardbaar is. Hierna heeft de kantonrechter de zitting gesloten en vonnis bepaald.
Bij het thans bestreden vonnis van 12 oktober 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van de VvE, uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Daartoe heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat het verweer van [appellant] bij conclusie van antwoord noch feitelijk, noch juridisch was onderbouwd. Het verzoek van de gemachtigde van [appellant] bij comparitie om nog gelegenheid te krijgen het verweer toe te lichten heeft de kantonrechter wegens strijd met een goede procesorde geweigerd. Alle weren dienen toegelicht, onderbouwd en (zo mogelijk) gestaafd met stukken in de conclusie van antwoord te worden vermeld. [appellant] , die advocaat is, hoort dit te weten, aldus nog steeds de kantonrechter.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven aangevoerd. Met de eerste grief klaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat het verweer feitelijk noch juridisch was onderbouwd. [appellant] voert daarnaast aan dat hij met misbruik van procesrecht bedoelt dat er voor de VvE geen reden was een nieuwe procedure aanhangig te maken omdat zij al beschikte over vonnissen waarin [appellant] was veroordeeld om de maandelijkse bijdragen te betalen. De tweede grief bevat als klacht dat de kantonrechter heeft geweigerd om de gemachtigde van [appellant] bij de comparitie gelegenheid te geven zijn standpunt nader te onderbouwen.
Beoordeling van de grieven
Het hof zal de grieven samen behandelen.
Uitgangspunt van de wetgever is dat de civiele procedure zo efficiënt en voortvarend mogelijk verloopt. Dit betekent dat partijen de kaarten meteen op tafel moeten leggen, zodat het geschil sneller helder is en er sneller kan worden beslist. Dit uitgangspunt is onder meer neergelegd in artikel 128 Rv. Blijkens lid 3 hiervan moeten in beginsel meteen bij conclusie van antwoord alle principale verweren en excepties worden aangevoerd. Bij gebreke hiervan vervalt het recht van gedaagde om dit later nog te doen. De conclusie van antwoord moet dus ‘met redenen omkleed’ (gemotiveerd) zijn. Dit betekent dat gedaagde meteen bij conclusie van antwoord, behoudens bijzondere omstandigheden/uitzonderingen, alles moet aanvoeren wat hij voor zijn verweer van belang vindt. Bij dit uitgangspunt hoort ook dat gedaagde eventuele schriftelijke stukken meteen in het geding brengt, althans in ieder geval tijdig voorafgaande aan de ingevolge artikel 131 Rv bevolen comparitie (mondelinge behandeling).
Toegespitst op deze zaak, heeft [appellant] dit alles nagelaten. Zijn conclusie van antwoord bevat geen feiten of omstandigheden die enige invulling zouden kunnen geven aan [appellant] ontkenning (bij de feiten). Ook zijn ‘juridisch kader’ mist elke onderbouwing. Zo is daarin in geen enkel opzicht toegelicht waarom de VvE misbruik maakt van haar procesrechtelijke bevoegdheid. Daar komt bij dat [appellant] , noch bij conclusie van antwoord noch tijdig ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg enig bewijsstuk heeft ingebracht in de procedure, hoewel daartoe wel gelegenheid is geweest. Het komt er dus op neer dat [appellant] , die nota bene advocaat is en geacht moet worden van deze elementaire regels op de hoogte te zijn, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 128 Rv. Het gevolg hiervan was dat eiser noch de kantonrechter voorafgaande aan de comparitie op de hoogte waren van mogelijke verweren van [appellant] , zodat de posities van partijen – in strijd met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever – niet tijdig helder waren gemaakt. Waarom [appellant] aldus zo in gebreke is gebleven is noch in eerste aanleg noch in hoger beroep toegelicht, terwijl evenmin anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigen. De kantonrechter, die juist ook de belangen van de wederpartij moet bewaken, heeft daarom wegens strijd met de regels van een goede procesorde mogen weigeren om [appellant] nog gelegenheid te geven voor een nadere toelichting.
Verder overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft inmiddels bij comparitie in hoger beroep erkend dat hij de (achterstallige) VvE-bijdrage moet voldoen en dat er inmiddels een nieuwe achterstand is ontstaan. In zoverre is hij op goede gronden door de VvE in rechte betrokken. [appellant] vindt het echter niet terecht, en vindt het misbruik van procesrecht, dat hij opnieuw is gedagvaard, omdat hij al eerder is veroordeeld om de (destijds) toekomstige maandelijkse bijdragen te blijven betalen (en, naar het hof begrijpt, er kennelijk al een titel is om te executeren). Het hof verwerpt dit standpunt van [appellant] . Juist omdat [appellant] na de eerdere vonnissen kennelijk een nieuwe achterstand liet ontstaan en weigerde die in te lopen, stond het de VvE vrij, mede ter voorkoming van executiegeschillen en tot verhaal van de door haar gemaakte kosten, het oordeel van de rechter in te roepen ten aanzien van die nieuwe achterstand.
Slotsom
Het voorgaande betekent dat de grieven falen. De conclusie is dat het bestreden vonnis bekrachtigd zal worden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, conform het liquidatietarief. Voor veroordeling tot betaling van de werkelijke kosten van de VvE ziet het hof thans nog geen grond, dit overigens los van het feit dat deze kosten niet zijn onderbouwd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, van 12 oktober 2017;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 726,-- aan verschotten en € 2.148,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.J. van der Helm en H.J.M. Burg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.