ECLI:NL:GHDHA:2019:2750

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
200.242.667-02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over film-producer-credits en nakoming van een mondelinge overeenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door [appellant], die tevens handelt onder de naam [handelsnaam], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een mondelinge overeenkomst die in mei 2016 is gesloten over credits voor de film '[naam film]'. [geïntimeerde] is de initiatiefnemer van de film en heeft [appellant] in 2013 benaderd om te helpen bij de productie. De partijen hebben in het verleden afspraken gemaakt over credits, financiële bijdragen en de terugtrekking van [appellant] uit het project. Tijdens een gesprek op 28 mei 2016 zijn de voorwaarden voor de credits besproken, waarbij [appellant] zich zou terugtrekken en een financiële inleg van € 2.000,- zou doen. Het hof oordeelt dat [appellant] niet aan deze voorwaarden heeft voldaan, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de gevraagde credits. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, die de vorderingen van [appellant] had afgewezen en hem in de proceskosten had veroordeeld. De subsidiaire vorderingen tot verder onderhandelen worden eveneens afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond en de partijen al eerder overeenstemming hadden bereikt over de credits.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.242.667/02
Zaak-, rolnummer rechtbank : C/09/548518 / KG ZA 18/186
PROCES-VERBAAL VAN DE ZITTING, bevolen bij tussenarrest van 14 mei 2019,
en de UITSPRAAK, gehouden en gewezen op 17 oktober 2019.
Zitting hebben mrs. G. Dulek-Schermers, voorzitter, H.J.M. Burg en J.I. de Vreese-Rood, leden,
bijgestaan door de griffier mr. A.J. Rijsterborgh.

Rolinstructie betreffende het verdere verloop van het geding.

- heden arrest

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[appellant], tevens handelend onder de naam [handelsnaam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.L.G.M. van der Lans te Den Haag.
Aanwezig zijn:
- aan de zijde van [appellant]: [appellant], bijgestaan door mr. Van Genderen, voornoemd,
- aan de zijde van [geïntimeerde]: [geïntimeerde], bijgestaan door mr. Van der Lans, voornoemd.
(…verhandelde ter zitting…)
Partijen geven aan dat (…) alles over de zaak is gezegd. De voorzitter sluit hierop de behandeling, schorst de zitting opnieuw en deelt mede na de schorsing arrest te zullen wijzen.
Daarna spreekt het hof arrest uit als volgt.
1. De feiten waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan in het bestreden kort geding vonnis van 5 juni 2018, zijn niet bestreden. Partijen zijn het over deze feiten eens en ook het hof gaat van deze feiten uit.
Kort gezegd gaat het in de procedure over het volgende.
1.1
[geïntimeerde] is initiatiefnemer van de film ‘[naam film]’ (hierna: de film) en werkt vanaf 2011 aan de productie hiervan.
1.2
[geïntimeerde] en [appellant] spraken in november 2013 af dat [appellant] zou gaan helpen bij de productie. De e-mails vermelden daarover onder meer:
- 5 november 2013 van [geïntimeerde]: “
Een associate producer credit is een mogelijkheid, maar[ik verwacht dan wel]
een aanzienlijke bijdrage(…)
aan de realisering van het project, en dan met name de financiering(…)”
- en de reactie van 10 november 2013 van [appellant]: “
Associate producer vind ik goed en dan begrijp ik dat ik dan wel een aanzienlijke bijdrage moet leveren aan de realisering van het project.
1.3
Daarna heeft [geïntimeerde] met [appellant] en anderen aan de productie gewerkt.
1.4
[appellant] heeft zich niet alleen bezig gehouden met financiering. Onder meer heeft hij ook de werkzaamheden verricht van ‘
script-supervisor’ tijdens de opnames, die van 18 april 2016 tot 8 mei 2016 plaatsvonden. Hij heeft toen aantekeningen gemaakt; hierna te noemen: de
script-aantekeningen(de
script supervisor’s notes, de
script continuiteit aantekeningen,de
notesof de
script-notes).
1.5
Tijdens de samenwerking is de verstandhouding tussen partijen verslechterd. In april 2016 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] gemaild dat hij een filmcredit als ‘
executive producer’ wilde krijgen. [geïntimeerde] heeft teruggemaild dat een executive producer credit niet bespreekbaar is.
1.6
Op 13 mei 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] gemaild:

Dit zijn mijn voornaamste voorwaarden voor een co-productie credit:
- de beloofde 2000 euro inleg;
- We komen schriftelijk overeen dat je je vanaf dit punt volledig terugtrekt uit de productie. Gezien de verstoorde verhouding is een samenwerking niet meer wenselijk of zelfs mogelijk;
- Je stelt meteen de script continuïteit aantekeningen beschikbaar.
1.7
Op 28 mei 2016 hebben partijen gesproken over de credits ‘
co-producer’ en ‘
in association with [handelsnaam]’, over € 2.000,-- inleg van [appellant], over terugtrekking van [appellant] uit het project, over de script-aantekeningen en over winstverdeling (hierna: het Gesprek). Het Gesprek is opgenomen. Het hof zal straks op de inhoud van dit Gesprek ingaan.
1.8
Na het Gesprek heeft [geïntimeerde] een schriftelijk contract aan [appellant] gestuurd. [appellant] was het met de inhoud oneens. Partijen hebben geen overeenstemming over een schriftelijke tekst bereikt.
1.9
[appellant] heeft zich na het Gesprek uit de productie teruggetrokken (partijen twisten erover of hij zich
volledigheeft teruggetrokken – het hof laat dat nu in het midden). [appellant] heeft geen financiële inleg betaald. Hij heeft zijn script-aantekeningen niet beschikbaar gesteld. [geïntimeerde] heeft ‘
co-producer’ of ‘
in association with [handelsnaam]’ niet als credits voor [appellant] vermeld.
de vorderingen in dit kort geding
2.1
In deze procedure vordert [appellant], kort gezegd:
-
primair:
( a) een gebod dat [geïntimeerde] de overeenkomst van 28 mei 2016 (het Gesprek) nakomt door in de openingstitels en aftiteling van de film en in promotie-uitingen te vermelden dat [appellant] en zijn eenmanszaak [handelsnaam] bij de film betrokken waren als co-producer en ‘
in association with [handelsnaam]’,
( b) een verbod om de film te distribueren en vertonen als de openingstitels en aftiteling van de film deze credits niet vermeldt,
-
subsidiair, dus als het primaire niet wordt toegewezen (dit is in hoger beroep als eisvermeerdering toegevoegd):
( a) een gebod tot verder onderhandelen om schriftelijke overeenstemming te bereiken over alles wat in het Gesprek aan de orde was (waaronder de credits, de financiële bijdrage van [appellant] en de winstdeling),
( b) een verbod om de film te distribueren en vertonen zolang partijen geen schriftelijke overeenkomst hierover hebben of zich daarvoor behoorlijk hebben ingespannen,
- alles op last van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten.
2.2
[geïntimeerde] had ook vorderingen (in reconventie) ingesteld, maar die zijn geen onderdeel van dit hoger beroep.
2.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
de grieven
2.4
[appellant] is het niet met het vonnis eens, vanwege het volgende.
-a- De voorzieningenrechter heeft overwogen dat van bindende afspraken pas sprake zou zijn na schriftelijke vastlegging van de in het Gesprek gemaakte afspraken. [appellant] stelt dat dit niet klopt – grief I –. Volgens hem zijn tijdens het Gesprek bindende afspraken gemaakt en heeft hij zich daaraan direct ook gehouden door zich direct terug te trekken. [geïntimeerde] hield zich er niet aan. Dat alles eerst schriftelijk vastgelegd moest worden, heeft [geïntimeerde] pas op 5 november 2016 geschreven.
-b- Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, was de financiële inleg
nieteen voorwaarde voor de credit-vermelding – grief II. De enige voorwaarde was, dat [appellant] zich zou terugtrekken uit het project. En
alsde financiële inleg al een voorwaarde zou zijn, dan heeft [appellant] daaraan wel voldaan, want er was afgesproken dat hij daartoe facturen voor [geïntimeerde] zou voldoen, maar [geïntimeerde] heeft geen facturen gestuurd. Toen [appellant] in juni 2018 (na het vonnis) aanbood om de inleg te betalen, weigerde [geïntimeerde] dat. De vorderingen zijn dus volgens [appellant] ten onrechte afgewezen (grief III).
-c- [appellant] stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat de film elk moment kan worden gedistribueerd, gepromoot en vertoond, en voorkomen moet worden dat dit zonder de afgesproken credit-vermelding gebeurt (de primaire vorderingen) en omdat verder onderhandelen tot de schriftelijke vastlegging van de afgesproken credit-vermelding zal leiden, terwijl hij door het afbreken van de onderhandelingen geen uitzicht meer heeft op de afgesproken credits (de subsidiaire vorderingen).
2.5
[geïntimeerde] bestrijdt wat [appellant] aanvoert. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] zich niet aan de afspraken uit het Gesprek gehouden en moest [appellant] dat wel om de co-producer credit te krijgen; in elk geval moest [appellant] daarvoor de financiële inleg doen, zich terugtrekken uit het project en de script-aantekeningen overhandigen. Partijen zouden daarover niet eerst nog eens onderhandelen. Het enige waar partijen na het Gesprek mogelijk nog over zouden kunnen onderhandelen was de winstdeling. Pas toen [appellant] zich niet aan de afspraken hield, kwam op dat alles eerst schriftelijk vastgelegd moest worden, maar toen was dat grotendeels mosterd na de maaltijd. Een spoedeisend belang heeft [appellant] niet: op een credit-vermelding heeft hij geen recht en voor de winstdeling heeft [geïntimeerde] een schriftelijk voorstel gedaan waarop [appellant] zelf nooit met een concreet tegenvoorstel is gekomen. Aldus [geïntimeerde].
wat het hof oordeelt
3.1
Gelet op wat partijen aanvoeren, moet het hof in deze zaak beoordelen wat partijen tijdens het Gesprek (op 28 mei 2016) hebben afgesproken. Daarbij gaat het in dit geding over de voorwaarde(n) voor de credit-vermelding van ‘
co-producer’ en ‘
in association with [handelsnaam]’ en over de schriftelijke vastlegging van afspraken.
Zoals het hof hiervoor al zei (zie 1.7), is tijdens het Gesprek mede gepraat over een financiële inleg door [appellant], over terugtrekking door [appellant], over script-aantekeningen en over winstverdeling. Deze punten bespreekt het hof in het licht van de voorwaarde(n) voor de credits-vermelding en de schriftelijke vastlegging.
3.2
Van wat er in het Gesprek is gezegd, heeft het hof een transcriptie die volgens beide partijen klopt (productie 10 bij de dagvaarding).
de voorwaarde(n) voor de credits-vermelding
4.1
[appellant] stelt dat de enige voorwaarde voor de co-producer credits was dat hij zich zou terugtrekken uit het project. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat voor de credits minimaal de financiële inleg van € 2.000,-- nodig was en daarnaast dat [appellant] de script-aantekeningen zou inleveren. Het terugtrekken moest volgens [geïntimeerde] ongeacht welke credits zouden worden toegekend.
4.2
Het volgende is hierover in het Gesprek gezegd (het hof citeert uit voornoemde transcriptie):
[geïntimeerde]:
co-producer is bespreekbaar onder een aantal voorwaarden. In principe is dat een financiële inleg (…)
[appellant]:
tweeduizend euro inclusief.
[geïntimeerde]:
Inderdaad. Enlosdaarvan, en dat staat(…)
los van elke creditdie wij overeenkomsten, is dat jij je verder terugtrekt uit de film[onderstrepingen hof].
Dat heeft te maken met de verstandhouding. We zijn de afgelopen maand denk ik, op zo’n (…) vervelende manier met elkaar omgegaan, daar is geen basis meer voor een samenwerking.[appellant]:
Daar ben ik het met je eens(…)
4.3
[geïntimeerde] heeft hier dus expliciet gezegd dat de terugtrekking uit de film los staat van elke credit. [appellant] moest stoppen, omdat de verstandhouding vervelend was geworden en partijen dus niet meer kònden samenwerken. En [appellant] was het daarmee eens.
Dit is tijdens het Gesprek – of daarna – niet anders afgesproken.
De stelling van [appellant] dat hij met [geïntimeerde] is overeengekomen dat hij die credits krijgt wanneer hij zich terugtrekt, is dus niet (voldoende) onderbouwd.
4.4
De credits-vermelding als co-producer en ‘
in association with’ is tijdens het Gesprek
welaan
een andere voorwaardeverbonden, te weten aan een financiële inleg van € 2.000,-:
Zie onder 4.2 (het zojuist geciteerde uit de transcriptie van het Gesprek):
[geïntimeerde]:
In principe is dat een financiële inleg (…)
[appellant]:
tweeduizend euro inclusief.
[geïntimeerde]:
Inderdaad.
4.5
Later in het Gesprek bespreken [geïntimeerde] en [appellant] de financiële inbreng en de daaraan gekoppelde credits verder als volgt (opnieuw citeert het hof uit voornoemde transcriptie):
[geïntimeerde]:
Financiële inleg, zijn we het daar over eens? Of?
[appellant]:
Dat is nog steeds 2000, maar(…)
ik reiskosten voor gemaakt en dingen voorgeschoten(…)
volgens mij totaal(…)
kom ik op 542,58 euro uit.[geïntimeerde]:
Ok
[appellant]:
Dat zijn dan de kosten die ik heb gemaakt(…)
[geïntimeerde]:
OK, dat wil je daar vanaf trekken ?
[appellant]:
Ja, dan hou je nog iets van 1400 euro nog wat over, nou ja dat is prima. Of ik dat dan.. wij hadden toen met elkaar afgesproken dat ik rekeningen zou oppakken en als je nou zegt ok deze rekeningen die kan je naar mij toe sturen (…) tot aan dat bedrag dan.
[geïntimeerde]:
Nou ja. Dan moet ik kijken of ik nog rekeningen heb die ik nog niet betaald hebt die tot aan dat bedrag komen en anders zou je het inderdaad bedrag naar mij kunnen overmaken.
[appellant]:
Dan als het op die manier kan vind ik dat ook prima. Is ook goed.
[geïntimeerde]:
Goed dan zijn wij het daar ook over eens. Umm in dat geval ben ik dan bereidt om jou een co-producer credit te geven voor jou persoonlijk en een in association with credit voor jouw bedrijf.
4.6
Vooralsnog kan het hof, net als de voorzieningenrechter, hieruit geen andere conclusie trekken dan dat [appellant] de co-producer en de ‘
in association with’ credits alleen krijgt in het geval hij in totaal € 2.000,- inlegt – dat is na een verrekening ‘
iets van € 1.400,- nog wat’ –.
4.7
[appellant] heeft in het Gesprek ook nog voorgesteld een andere mogelijkheid van inleggen (van dat totaal van € 2.000,-), te weten:
[appellant]: “
Of ik dat dan… wij hadden toen met elkaar afgesproken dat ik rekeningen zou oppakken (…)
[geïntimeerde] heeft hierop geantwoord dat hij dan moet kijken of hij nog onbetaalde rekeningen heeft en anders kan [appellant] het bedrag naar [geïntimeerde] overmaken: “
Nou ja Dan moet ik kijken of ik nog rekeningen heb die ik nog niet betaald hebt die tot aan dat bedrag komen en anders zou je het inderdaad bedrag naar mij kunnen overmaken.” [appellant] vindt deze betalings-optie “
ook goed”.
Dit deel van het Gesprek gaat over de wijze waarop [appellant] mag inleggen. Het betreft geen nieuwe of andere voorwaarde aan de credit. Er wordt hier ook niet afgesproken dat verrekenen met onbetaalde rekeningen de enige manier van inleggen voor [appellant] is; inleggen door betaling van een bedrag van ‘
€ 1.400,- en nog wat’ blijft als inleg-mogelijkheid voor [appellant] staan. Van een verplichting voor [geïntimeerde] om facturen naar [appellant] te sturen was geen sprake.
4.8
Een en ander wordt bevestigd door hetgeen partijen kort na het Gesprek, in juni 2016, hebben geschreven bij het door [geïntimeerde] aan [appellant] toegestuurde voorstel voor de schriftelijke overeenkomst. In dat stuk staat “
Co-producer hereby agrees to contribute € 1500(…)
to the Film”. [appellant] koppelt aan [geïntimeerde] terug dat zijn “
inbreng is € 2000,- en niet € 1500,-.(…)”, waarop [geïntimeerde] reageert met “
Prima” en tevens vraagt om bepaalde specificaties te sturen. Ook hiermee blijft de financiële inleg aan de co-producer credits verbonden.
4.9
Het voorgaande leidt het hof (voorshands, in dit kort geding) tot de conclusie dat tijdens het Gesprek is besproken dat [appellant] de co-producer en de ‘
in association with’ credits krijgt in het geval hij (in totaal) € 2.000,- inlegt. Wanneer [appellant] niet inlegt, kan hij geen aanspraak maken op deze credits.
de schriftelijke vastlegging
5.1
Tijdens het Gesprek is een aantal maal iets gezegd over ‘op papier zetten’ of ‘schriftelijk’ of ‘contract’.
5.2
Het schriftelijke komt aan de orde bij de bespreking van de winstverdeling. [geïntimeerde] zegt daarover dat [appellant] “
dezelfde deal[zou]
krijgen als elk ander crewlid op basis van het aantal dagen dat je aan de film hebt gewerkt”, met dien verstande dat hij zijn eigen inleg terug kan krijgen vóór winstverdeling. [appellant] is daarmee niet akkoord en zegt ook dat hij “
op zo’n manier” heeft “
samengewerkt” dat hij “
die niet op dezelfde manier kan verdelen”. Welke verdeling volgens [appellant] wel kan, is niet duidelijk. Een concrete inhoudelijke afspraak over de winstverdeling is in het Gesprek niet gemaakt, in elk geval niet duidelijk. Partijen hebben tijdens het Gesprek wel afgesproken dat ze er nog contact over zullen hebben, dat [geïntimeerde] een opzet van een deal(memo) zal doorsturen met een voorstel, en dat [appellant] dan maar moet kijken wat hij daarvan vindt en dat moet terugkoppelen.
5.3
De winstverdeling staat dus niet vast totdat er een nadere afspraak over is gemaakt aan de hand van een schriftelijk voorstel van [geïntimeerde].
5.4
Verder is aan het slot van het Gesprek gezegd (het hof citeert uit voornoemde transcriptie):
“[geïntimeerde]:
Dan bevestigen wij dit gewoon even allemaal nog schriftelijk via de mail en nou goed dan komt er een contractje jouw kant op. En dan hebben we even contact.
[appellant]:
Ok, dat is dan duidelijk.
5.5
Dit ziet niet op iets anders dan een bevestiging van wat tijdens het Gesprek is besproken. Er is niet afgesproken dat het besprokene niet van kracht is totdat alles op schrift bevestigd is. Er is alleen afgesproken dat het besprokene schriftelijk bevestigd zal worden via de mail.
5.6
Tijdens het Gesprek is de voorwaarde van schriftelijke vastlegging dus
nietaan de afspraak van de financiële inleg door [appellant] en de credits-vermelding door [geïntimeerde] verbonden. Nergens is gezegd dat [appellant] pas hoeft in te leggen of dat [geïntimeerde] de credits-vermelding pas hoeft te doen wanneer de afspraken schriftelijk zijn gemaakt.
na het Gesprek
6.1
Dat er eerst iets op schrift moest komen voordat afspraken (verder) zouden worden nagekomen, is pas maanden later door (beide) partijen aan de orde gesteld, nadat de (tijdige) nakoming van de mondelinge afspraken uit het Gesprek haperden.
6.2
Volgens het Gesprek had [geïntimeerde] de volgende taken:
1. hij moest over de winstverdeling een voorstel op papier zetten en de afspraken bevestigen (waarna er contact zou zijn). Dat heeft hij gedaan. Tot inhoudelijke overeenstemming heeft dat ook nu nog niet geleid. Dat het door [geïntimeerde] aan [appellant] verstuurde voorstel niet tot overeenstemming heeft geleid, betekent nog niet dat [geïntimeerde] te kort schoot.
2. [geïntimeerde] moest voor de co-producer credits zorgen wanneer [appellant] € 2.000,- had ingelegd. [appellant] heeft dit bedrag niet ingelegd, dus [geïntimeerde] schoot ook niet tekort in de verplichting voor de co-producer credit te zorgen. Het was [appellant] die niet nakwam.
6.3
Bijna een half jaar na het Gesprek, bij e-mail van 5 november 2016 aan [appellant], heeft [geïntimeerde] zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de afspraken die tijdens het Gesprek gemaakt waren enkel van kracht zijn bij een ondertekend contract.
Daarop heeft [appellant], op 6 november 2016, aan [geïntimeerde] geschreven, dat hij het geld pas zou overmaken op het moment dat alles schriftelijk is geregeld.
Vanaf toen konden partijen redelijkerwijs niet meer van elkaar verwachten dat de mondelinge afspraken uit het Gesprek verder zouden worden nagekomen zolang er geen goed schriftelijk contract zou zijn.
wat nu?
7. Op de primaire vorderingen (vermelding van de co-producer credits) kan [appellant] geen aanspraak maken. [appellant] heeft de inleg niet betaald en dit jarenlang geweigerd. Voor het hof is voldoende aannemelijk dat de financiële inleg door [appellant] door het tijdsverloop nu niet meer nodig is, omdat de kosten van de werkzaamheden waarvoor de inleg door [appellant] nodig was, betaald zijn. [geïntimeerde] kan daarom niet (meer) worden verplicht de inleg van [appellant] nu alsnog te accepteren en de daaraan verbonden co-producer en ‘
in association with’ credits te vermelden.
7.2
Het hof zal daarom de primaire vorderingen vandaag afwijzen.
conclusie ten aanzien van de grieven.
8.1
Het voorgaande betekent dat de grieven I en II geen doel treffen: de terugtrekking uit het project was
nietde voorwaarde die aan de credit-vermelding was verbonden, aan de voorwaarde van € 2.000,- inleg heeft [appellant] niet voldaan, terwijl dat wel kon.
8.2
Grief III, gericht tegen de kostenveroordeling en de afwijzing van de vordering van [appellant], volgt het lot van de andere twee grieven.
de subsidiaire vorderingen tot verder onderhandelen.
9.1
[appellant] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn subsidiaire vorderingen tot verder onderhandelen, omdat de film dreigt te worden gedistribueerd en gepromoot, zonder vermelding van de juiste credits.
9.2
Zoals het hof hiervoor al heeft geoordeeld, waren partijen het al tijdens het Gesprek eens over de credits en de voorwaarde daaraan van financiële inleg. Hierover hoeven partijen dus niet verder te onderhandelen.
9.3
Alleen over de mate van deling in de winst door [appellant] zou nog nader onderhandeld kunnen worden. [geïntimeerde] heeft daartoe in juni 2016 al een voorzet gedaan. [appellant] heeft toen geschreven daarmee niet akkoord te zijn, zonder zelf een concreet (tegen)voorstel te doen.
9.4
Voor het aannemen van een spoedeisend belang van [appellant] is onvoldoende aangevoerd. De winstverdeling hoeft niet vooraf te gaan aan de promotie, distributie en vertoning van de film. De daadwerkelijke winstverdeling zal pas plaatsvinden als er winst is. Op dit moment is dat nog niet in zicht. Uit het Gesprek vloeit
nietvoort dat [geïntimeerde] zich van vertonen, promoten en distribueren van de film moet onthouden zolang er geen finale schriftelijke regeling tussen partijen is vastgelegd.
Gelet hierop ontbreekt een voldoende spoedeisend belang bij de onderhandelingen over de winstverdeling.
9.5
Bovendien is volgens het hof in dit kort geding onvoldoende gesteld om aannemelijk te oordelen dat [geïntimeerde] de onderhandelingen op een onregelmatige manier heeft afgebroken, waardoor ook een grondslag voor de subsidiaire vordering ontbreekt.
9.6
Ten slotte geldt dat niet alleen [geïntimeerde], maar ook [appellant] tot onderhandelen bereid moet zijn, waartoe zij beide(n) concrete voorstellen moeten doen. Over de winstverdeling ontbreekt nog iedere afspraak. Door de verdeeldheid van partijen is onvoldoende duidelijk tot welk eindresultaat de onderhandelingen bij benadering moeten leiden. Dit maakt dat het niet mogelijk is om met dit kort geding te bepalen hoe een verplichting tot dooronderhandelen ten uitvoer zou moeten worden gelegd.
9.7
Dit betekent dat ook de subsidiaire vorderingen in dit kort geding worden afgewezen.
Slot
10 De slotsom is dat het hoger beroep in dit kort geding niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis in stand laten. Omdat [appellant] geen gelijk krijgt, zal hij de proceskosten van dit hoger beroep moeten betalen. Het hof zal de daarvoor aan [geïntimeerde] te betalen kosten begroten conform de standaardtarieven.

Beslissing:

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- wijst de subsidiaire vorderingen van [appellant] af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 318,-- griffierecht en € 3.222,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, H.J.M. Burg en J.I. de Vreese-Rood. Het is heden (17 oktober 2019) uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van beide partijen en van de griffier.
WAARVAN PROCES-VERBAAL