1.6Bij brief van 31 januari 2017 heeft de toenmalige advocaat van [appellante] aan [geïntimeerden] . onder meer geschreven dat [appellante] het appartement dringend zelf nodig heeft voor eigen gebruik en dat de huurovereenkomst op die grond wordt opgezegd per 1 juni 2017. Daarnaast heeft de toenmalige advocaat geschreven dat [naam 2] zich niet gedraagt als goed huurder, dat er een huurachterstand is van 3 maanden (€ 1.800,-), dat de gemeentelijk en regionale belastingen over 2015 en 2016 niet zijn voldaan (€ 1.429,59), dat [naam 2] deze bedragen, vermeerderd met rente en kosten, binnen 15 dagen dient te betalen, bij gebreke waarvan hij in verzuim is en [appellante] de huurovereenkomst ontbindt per 1 maart 2017.
2. In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd (samengevat) betaling van de gestelde huurachterstand tot en met augustus 2017, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming en betaling van gemeentelijk en regionale belastingen, buitengerechtelijke kosten en rente en (subsidiair) om de datum vast te stellen waarop de huurovereenkomst eindigt op grond van dringend eigen gebruik, met veroordeling van [geïntimeerden] . in de proceskosten.
In reconventie heeft [geïntimeerden] . gevorderd te verklaren voor recht dat thans de huurprijs
€ 600,- bedraagt en voorts dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt verlengd. Voorts is gevorderd [appellante] te verbieden zonder vooraankondiging aan de deur te komen behoudens spoedeisende gevallen, op straffe van verbeurte van € 500,- per overtreding, ook indien haar zoons en/of anderen namens haar langsgaan, alles met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie afgewezen. In reconventie is voor recht verklaard dat de huurprijs € 600,- per maand bedraagt en dat de huurovereenkomst per 1 januari 2016 is verlengd voor onbepaalde tijd. Het overige gevorderde is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
4. In hoger beroep vordert [appellante] , na wijziging van eis,
primairte bepalen dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning met ingang van 31 december 2016, althans 1 januari 2017, althans 31 januari 2017 met
wederzijds goedvindenals bedoeld in artikel 7:271 lid 8 BW is beëindigd, althans dat [geïntimeerden] . geen recht toekomt op huurbescherming omdat dit misbruik van recht oplevert/onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, en voorts te bepalen dat [geïntimeerden] . met ingang van voormelde data zonder recht of titel in de woning verblijft;
subsidiairde tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning met onmiddellijke ingang, althans een andere in goede justitie te bepalen datum niet later dan één maand na het wijzen van arrest, te ontbinden op grond van het (herhaaldelijk) niet nakomen door [geïntimeerden] . van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en/of de wet;
meer subsidiairde tussen partijen gesloten huurovereenkomst met ingang van 1 juni 2017 althans met onmiddellijke ingang, althans een andere in goede justitie te bepalen datum, te beëindigen op grond van dringend eigen gebruik;
[geïntimeerden] . te veroordelen tot ontruiming van de woning binnen 7 dagen na betekening van het arrest op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel (met een maximum van € 25.000,-);
[geïntimeerden] . hoofdelijk te veroordelen aan [appellante] c.s. te voldoen:
* de achterstallige huurpenningen tot en met december 2017 van in totaal € 2.262,-,
* een gebruiksvergoeding ad € 600,- per maand vanaf de datum van beëindiging van de huurovereenkomst tot aan de datum van ontruiming,
* een vergoeding ter zake de waterschapsbelasting 2015 en gemeentelijke belasting 2015, 2016 en 2017 van in totaal € 1.429,61, vermeerderd met de termijnbedragen waarvoor [appellante] aangeslagen wordt vanaf 1 januari 2018 tot aan de datum van ontruiming,
* een vergoeding ter zake de VVE-bijdrage over de periode 2015, 2016 en 2017 van in totaal € 7.755,-, althans € 3.409,87 althans € 2.210,17, vermeerderd met de termijnbedragen die [appellante] moet voldoen vanaf 1 januari 2018 tot aan de datum van ontruiming,
* de contractuele rente van 1% per maand, althans de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over voornoemde bedragen (voor zover niet tijdig voldaan)
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] . in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met rente en nakosten.
5. De
eerstegrief is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde ontbinding wegens wanprestatie. Volgens de
tweedegrief heeft de kantonrechter ten onrechte de vordering tot betaling van de huurachterstand afgewezen als onvoldoende onderbouwd. De
derdegrief betreft de afwijzing van de vordering tot betaling van de heffingen en belastingen. Volgens de
vierdegrief heeft de kantonrechter ten onrechte de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik afgewezen.
6. Het hof zal in verband met de
primairevordering eerst bespreken of sprake is van beëindiging met wederzijds goedvinden. Daarbij wordt voorop gesteld dat, anders dan [geïntimeerden] . aanvoert, een schriftelijke instemming geen wettelijk vereiste is nu [appellante] zich niet op art. 7:272 lid 2 BW heeft beroepen maar op art. 7: 271 lid 8 BW. Bij de vraag of de huurovereenkomst (mondeling) is beëindigd met wederzijds goedvinden, moet terughoudendheid worden betracht. [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerden] . toezeggingen heeft gedaan dat hij uiterlijk eind van het jaar 2016/begin 2017 en vervolgens per 31 januari 2017 de woning zou verlaten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellante] verklaringen van [naam 4] en [naam 5] overgelegd (productie 7 en 8 bij mvg). Het hof is van oordeel dat uit die verklaringen niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] . met de beëindiging van de huurovereenkomst heeft ingestemd. Zelfs indien juist is dat hij de door [appellante] gestelde toezeggingen heeft gedaan ( [geïntimeerden] . bestrijdt dit), betreft het immers uitsluitend vage toezeggingen en [geïntimeerden] . heeft ook, toen hem gevraagd werd een overeenkomst (het hof neemt aan: ter beëindiging van de huurovereenkomst) te tekenen, deze verscheurd en weggegooid. Uit deze handelingen en gedragingen van [geïntimeerden] . kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerden] . instemde met beëindiging van de huurovereenkomst en evenmin mocht [appellante] erop vertrouwen dat hierin een instemming besloten lag. Daarvan uitgaande valt evenmin in te zien hoe een aanspraak op huurbescherming die [geïntimeerden] . aan de huurovereenkomst zou kunnen ontlenen, misbruik van recht zou kunnen opleveren, of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou kunnen zijn. [appellante] heeft die stelling niet verder onderbouwd. De primaire vordering is daarom niet toewijsbaar. Het bewijsaanbod van [appellante] op dit punt wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
7. In het kader van het
subsidiairgevorderde en de geldvorderingen en de bespreking van de eerste drie grieven moet beoordeeld worden of sprake is van een huurachterstand, onbetaalde belastingen en/of wangedrag en zo ja, of deze tekortkomingen de ontbinding rechtvaardigen.