Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Novartis Pharma AG,
2. Novartis International Pharmaceutical AG,
3. Novartis AG,
1.Het geding
divisionalsvan het moederoctrooi van de in het geding zijnde octrooien (zie hierna r.o. 2.5 e.v.). Dat bezwaar wordt niet gehonoreerd. Teva heeft die
divisionalszelf naar voren gebracht in de discussie. Novartis heeft de stukken overgelegd in reactie op de stellingen van Teva dat Novartis met de
divisionals‘een zee van terugvalopties’ heeft gecreëerd en de suggestie van Teva dat Novartis daaruit een specifieke combinatie voor de behandeling van een specifiek soort kanker heeft ‘gevist’ naar aanleiding van nieuwheids- en inventiviteitsbezwaren, en dat Novartis geacht moet worden voor de bescherming van everolimus als monotherapie afstand te hebben gedaan (zie r.o. 4.14 hierna). Teva heeft zelf ook uitvoerig een beroep gedaan op de verleningsgeschiedenis van de octrooien en het moederoctrooi, de desbetreffende stukken zijn tijdig overgelegd en voorts van zodanig beperkte aard en omvang dat Teva geacht moet worden voldoende gelegenheid te hebben gehad deze te bestuderen en daarop te reageren.
2.De feiten
immunosuppressant”). Everolimus werd oorspronkelijk goedgekeurd voor gebruik bij nier-, hart- en levertransplantatie. Na het aanvullend beschermingscertificaat en een pediatrische verlenging van zes maanden is de bescherming van EP 916 geëindigd op 18 januari 2019.
Cancer treatment”. De aanvraag is gepubliceerd op 29 augustus 2002 en doet een beroep op de prioriteitsdocumenten GB 0104072.4, gedateerd 19 februari 2001, en GB 0124957.2 (hierna: GB 572), gedateerd 17 oktober 2001. De aanvraag bevat onder meer de volgende passages:
divisionals) ingediend, die inmiddels hebben geleid tot 6 verleende octrooien. De onderhavige procedure ziet op twee van deze
divisionalswaarvoor octrooi is verleend.
Treatment of breast tumors with a rapamycin derivative in combination with exemestane”. EP 603 is verleend op 20 mei 2015, onder inroeping van de prioriteit van GB 572 van 17 oktober 2001. EP 603 is in Nederland van kracht tot 17 februari 2022.
40-40-O-(2-hydroxyethyl)-rapamycin in combination with exemestane for use according to claim 1, wherein exemestane is to be administered orally to a human in a dose from 5 to 200 mg/day or parenterally from 50 to 500 mg/day.
40-40-O-(2-hydroxyethyl)-rapamycin in combination with exemestane for use according to claim 1, wherein exemestane is to be administered orally to a human in a dose from 10 to 25 mg/day or parenterally from 100 to 250 mg/day.
A. In Vitrozijn de volgende in vitro onderzoeken beschreven:
B. In Vivozijn de volgende in vivo onderzoeken beschreven:
C.2 Combined Treatmentis onder meer vermeld:
Rapamycin derivative for the treatment of a solid tumor associated with deregulated angiogenesis”. EP 246 is verleend op 22 mei 2019 onder inroeping van de prioriteit van GB 572 van 17 oktober 2001 en is in Nederland van kracht tot 17 februari 2022.
Combined method of treatment comprising an aromatase inhibitor and a further biologically active compound”. Als samenvatting is opgenomen: “
A composition for use in breast cancer therapy in humans comprising, in amounts effective to produce a superadditive antitumour effect: (a) an antineoplastic agent in a pharmaceutically acceptable carrier and/or diluent, and (b) an aromatase inhibitor in a pharmaceutically acceptable carrier and/or diluent.” WO 467 bevat onder meer de volgende passages:
Combination of a somatostatin analogue and a rapamycin”. Als samenvatting is opgenomen: “
A combination of a compound of the somatostatin class and a rapamycin macrolide is useful for the prevention or treatment of cell hyperproliferation”. In de beschrijving van WO 317 is onder meer het volgende opgenomen:
Proceedings of the American Association for Cancer Research, Volume 42, March 2001, is het
abstractvan I. Beuvink et al. opgenomen. Dat luidt als volgt:
mTOR, a novel target in breast cancer: the effect of CCI-779, an mTOR inhibitor, in preclinical models of breast cancer”, gepubliceerd in
Endocrine-Related Cancer(2001) 8 249-258, is geopenbaard (p. 254-256):
We have studied the effect of the mTOR inhibitor CCI-779 on cell growth and cell signal transduction in a panel of human breast cancer cell lines. We found that most breast cancer lines were responsive to CCI-779. While the molecular basis of responsiveness to mTOR inhibition is not known, some observations from the literature regarding the responsive cells may be pertinent. (…) We chose one sensitive (MDA-MB-468) and one resistant (MDA-MB-435) line to study in vivo in nu/nu mouse xenografts and for further biochemical characterization of mTOR inhibition. (…) Although CCI-779 inhibited mTOR function in both sensitive and resistant cells, downstream of mTOR the response to CCI-779 was different in MDA-468 compared with MDA-435 cells (Fig. 3). Inhibition of mTOR by CCI-779 in MDA-468 cells resulted in decreased cyclin D3 and c-myc levels and an increase in p27kip -1 levels. These effects were not seen in the resistant MDA-435 cells. (…) Inasmuch as anti-estrogens inhibit D-type cyclin production at the transcriptional level and mTOR inhibition decreases D-type cyclins at the translational and/or protein stability level, there is a strong rationale for combining CCI-779 with anti-estrogen therapy.”
Antineoplastic combinations such as rapamycin together with gemcitabine or fluorouracil.” Blijkens de ‘abstract’ voorziet de uitvinding in “
the use of a combination of an mTOR inhibitor such as a rapamycin and an antimetabolite antineoplastic agent such as gemsitabine or fluorouracil in the treatment of neoplasms.”
‘mTOR inhibitor’gedefinieerd:
antimetabolite’ is als volgt gedefinieerd (p. 8, r. 15-28):
representative examples of antimetabolites of this invention” (p. 8, r. 29 tot p. 9, r. 31). Een aromataseremmer wordt daarbij niet genoemd.
hormonal agents’ anastrazol en letrozol voorbeelden van niet-steroide aromataseremmers.
a) (…)
8. Antitumor and MDR activity” is het volgende opgenomen:
3.Het geschil in eerste aanleg en in hoger beroep
4.De beoordeling
pathwayin de cel die leidt tot vorming van tumorcellen geactiveerd wordt door hormonen, in het geval van borstkanker doorgaans oestrogeen.
preliminary opinion’ van de OD in de verleningsprocedure voor een andere
divisionaldie heeft geleid tot EP 2 762 140 (EP 140) met conclusies gericht op het gebruik van everolimus voor de behandeling van hersentumor: “
Further and in the absence of any evidence to the contrary, the OD is inclined at this point to consider that the results provided in the contested patent – showing that everolimus has an antiangiogenetic activity and has anti-tumor activity in various solid tumor models – support utility of everolimus in the treatment of solid tumors in general and make credible that an effective treatment against solid brain tumors might also be obtained.”. De toepassing van everolimus voor de effectieve behandeling van nierkanker, onder bescherming gesteld door weer een andere
divisionaldie heeft geleid tot EP 2 269 604 (EP 604), is door de OD op basis van dezelfde aanvrage evenzeer plausibel geacht.
post-fileddata (de Bolero II studie).
hormonal agents’ waar de combinatie waarop EP 975 betrekking heeft nog
verdermee kan worden gecombineerd tot een chemotherapeutische cocktail (waarvan dus in elk geval ook nog een antimetaboliet antineoplastisch middel onderdeel uitmaakt). Borstkanker wordt genoemd in een lijst met welhaast iedere denkbare vorm van kanker. Er is geen enkel onderzoek specifiek naar de behandeling van borstkanker genoemd. HR+ borstkanker wordt helemaal niet genoemd. Dat vanwege de enkele vermelding van anastrozole en letrozole de gemiddelde vakman de link legt met de toepassing van aromataseremmers en op basis daarvan het gebruik van aromataseremmers voor de behandeling van HR+ borstkanker zal inlezen, wordt voorshands als onvoldoende onderbouwd verworpen, nog daargelaten dat daarmee de combinatie met everolimus nog niet is gelegd. Onder die omstandigheden is naar voorlopig oordeel van een directe en ondubbelzinnige openbaarmaking van conclusies 1 en 2 van EP 246 geen sprake.
problem solution approach(PSA) in dit geval niet geschikt zou zijn om de inventiviteit te beoordelen, omdat daarmee het zicht op het gehele veld van kankeronderzoek zou worden ontnomen, wordt verworpen. Teva wenst alle documenten die everolimus openbaren en alle documenten die zien op exemestaan of aromataseremmers, al dan niet in combinatie met andere middelen, tezamen te nemen en aan de hand daarvan de inventiviteit te beoordelen (par. 175 CvA). Daarmee gaat Teva eraan voorbij dat die documenten niet (allemaal) tot de algemene vakkennis behoren, zodat het uitgaan van een combinatie van al die documenten tot een niet realistische beoordeling, beïnvloed door hindsight, leidt. Juist door de PSA te hanteren wordt een ‘ex post analysis’ benadering voorkomen. Het hof zal daarom de inventiviteit beoordelen aan de hand van de PSA.
divisionalsheeft ingediend, waaronder ook die voor gebruik van everolimus als monotherapie voor diverse vaste tumoren. Dat Novartis niet langer verdedigt dat in de behandeling van een vaste tumor met everolimus inventiviteit is gelegen, kan uit enkel de intrekking van de moederaanvrage dus niet worden afgeleid. De omstandigheid dat Novartis specifiek voor borstkanker alleen octrooien heeft aangevraagd voor combinatietherapieën maakt dat niet anders. Zoals de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum bekend was, werd voor de behandeling van diverse soorten kanker vaak gebruik gemaakt van combinatietherapieën. Dat geldt zeker ook voor HR+ borstkanker, waarbij in de regel op enig moment resistentie optreedt tegen een bepaalde hormoonbehandeling (zie ook par. 186 CvA). In aanmerking genomen dat de gemiddelde vakman die zich in de verleningsgeschiedenis van EP 603 en EP 246 verdiept, zal zien dat Novartis voor onder meer hersen-, nier-, long- en alvleesklierkanker wel bescherming heeft gevraagd (en inmiddels heeft verkregen) voor het gebruik van everolimus als monotherapie, zal de gemiddelde vakman aan het verleningsdossier niet het vertrouwen (mogen) ontlenen dat Novartis zich niet zou beroepen op de inventiviteit van de werkzaamheid van everolimus als monotherapie voor de behandeling van vaste tumoren, waaronder (HR+) borstkanker. Daarbij verdient voorts opmerking dat – de door Teva aangehaalde bezwaren tijdens de verleningsprocedure ten spijt – EP 603 en EP 246 zijn verleend en dat EP 603 enkel vanwege toegevoegde materie is herroepen.
Antitumor and MDR activity” is beschreven maakt dat niet anders. De gemiddelde vakman zal die passage begrijpen als een onderzoeks
voorstelgetuige de vele alternatieve onderzoeksmogelijkheden die worden genoemd en het gebrek aan data, die de gemiddelde vakman verwacht zou hebben indien dit onderzoek reeds zou zijn uitgevoerd. Dat everolimus daadwerkelijk antitumorwerking zou hebben wordt in EP 916 niet plausibel gemaakt. Antitumorwerking van everolimus is voorshands oordelend derhalve niet in EP 916 op nawerkbare wijze aan de gemiddelde vakman geopenbaard.
zoukomen en moest hij daarbij voorts een redelijke verwachting hebben dat everolimus in combinatie met exemestaan of een aromataseremmer veilig en effectief zou kunnen worden toegepast bij de behandeling van HR+ borstkanker. Dat het objectieve probleem ziet op het verschaffen van een alternatief maakt niet dat er geen redelijke succesverwachting aanwezig hoeft te zijn. Ook dan zoekt de gemiddelde vakman immers naar een effectieve, werkzame behandelmethode. Naar voorlopig oordeel kan niet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman met een redelijke succesverwachting zou kiezen voor de toepassing van everolimus in combinatie met exemestaan of een aromataseremmer.
pointernaar everolimus bevat. Integendeel, Novartis heeft er terecht op gewezen dat EP 467 verwijst naar zeer veel (combinaties van) stoffen, maar dat everolimus niet wordt genoemd, en dat EP 467 leert dat exemestaan de werking kan verbeteren van stoffen behorende tot de klasse van traditionele cytotoxische chemotherapie, waartoe everolimus niet behoort. Het hof is met Novartis voorshands van oordeel dat het niet voor de hand ligt dat hij dan op de toepassing van everolimus zou uitkomen.
Cancer, The principles & practice of oncology”, juli 2001 (DeVita) vermeldt everolimus helemaal niet, ook niet in het hoofdstuk over
emerging therapies. Tijdens de verleningsprocedure van EP 246 oordeelde de Examining Division van het Europees Octrooibureau (ED) (Communication van 18 januari 2019): “
The prior art provides no indication that everolimus might be effective in the treatment of solid tumors, in particular hormone receptor positive breast tumors.”.
inhibiting effect on malignant tumor growth, e.g. in breast cancer’ hebben, zien de voorbeelden – een in vitro assay en een in vivo assay – allebei op de behandeling van alvleesklierkanker. Data met betrekking tot de effectiviteit bij de behandeling van (hormoongevoelige) borstkanker ontbreken en Teva heeft niet voldoende steekhoudend onderbouwd op grond waarvan de gemiddelde vakman dergelijke effectiviteit toch aannemelijk zou achten. Als de gemiddelde vakman al op EP 317 zou stuiten – terecht is niet aangevoerd dat het tot de algemene vakkennis zou horen en de gemiddelde vakman zal zich richten op publicaties die betrekking hebben op de behandeling van
borstkanker – dan zal hij naar voorlopig oordeel die publicatie terzijde leggen omdat hij geen reden heeft dat document te raadplegen; indachtig dat de gemiddelde vakman zoekt naar een oplossing waarvan hij een redelijke verwachting heeft dat die effectief is in de behandeling van borstkanker (zie 4.21 hiervoor), zal hij niet de verwachting hebben dat hetgeen in WO 317 is geopenbaard hem tot de oplossing van zijn probleem zal leiden.
clinical trialwordt beschreven waarbij een somatostatine, bijvoorbeeld octreotide, in combinatie met een rapamycine macrolide, bijvoorbeeld rapamycine of everolimus, wordt toegediend aan borstkankerpatiënten, maakt dat niet anders. WO 317 bevat (vanzelfsprekend) geen resultaten van dit nog niet uitgevoerde onderzoek, terwijl die publicatie evenmin enige aanwijzing bevat waaraan hij de verwachting kan ontlenen dat everolimus werkzaam zou kunnen zijn bij de behandeling van borstkanker.
potent immunosuppressant properties’ hebben. Van (alleen) rapamycine wordt vermeld dat deze ‘
has also been shown to inhibit smooth muscle cell proliferation and to inhibit cancer growth’. De resultaten van de op de behandeling van alvleesklierkanker gerichte onderzoeken tonen aan dat de als monotherapie toegediende middelen celgroei (bij de onderzochte alvleesklierkankercellijn) remmen en dat daarbij everolimus het minst effectief is – in vivo is slechts een marginale verbetering ten opzichte van de placebogroep waargenomen, ook in aanmerking genomen dat de waarden daarvan op een kortere periode betrekking hebben – , dat rapamycine effectiever is en dat octreotide het meest effectief is. Een combinatie van octreotide en everolimus is effectiever dan ieder van die middelen afzonderlijk; de combinatie van octreotide en rapamycine is nog effectiever.
zoukiezen voor de alleen op alvleesklierkanker geteste en daarbij minst effectieve stof everolimus, niet in combinatie met octreotide waarmee het juist veel effectiever is, maar in combinatie met een aromataseremmer waarvan EP 467 alleen openbaart dat die de effectiviteit vergroot van een cytotoxisch chemotherapeuticum (wat everolimus niet is). Novartis heeft er terecht op gewezen dat het uitgaande van EP 467 en gecombineerd met WO 317 voor de gemiddelde vakman veeleer voor de hand zou liggen in elk geval octreotide toe te passen of in elk geval eerder te kiezen voor rapamycine dan everolimus. In aanmerking genomen dat de gemiddelde vakman bij een keuze uit verschillende
ongelijkwaardige mogelijkheden zou kiezen voor de oplossing waarvan hij het beste resultaat verwacht, heeft Teva onvoldoende onderbouwd waarom de gemiddelde vakman juist voor de combinatie van everolimus met een aromataseremmer zou kiezen als oplossing voor zijn probleem.
The immunosuppressive macrolide RAD inhibits growth of human Epstein–Barr virus-transformed B lymphocytes in vitro and in vivo: A potential approach to prevention and treatment of posttransplant lymphoproliferative disorders”, PNAS, April 11, 2000, vol. 97, no. 8, 4285–4290) zou volgen dat everolimus antitumorwerking heeft. Die publicatie heeft betrekking op het gebruik van everolimus met betrekking tot lymfocyten. Dat deze publicatie algemene vakkennis zou zijn heeft Teva niet gesteld. Ook daarvoor geldt derhalve dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op Majewski zou stuiten en, zo hij die publicatie wel zou vinden, daarvan kennis zou nemen. Majewski gaat immers niet over de behandeling van borstkanker. Voorts geldt ook ten aanzien van deze publicatie, dat als de gemiddelde vakman er al kennis van zou nemen, Teva niet heeft onderbouwd en ook niet aanstonds is in te zien dat de gemiddelde vakman op basis daarvan geen redelijke verwachting zou hebben dat everolimus effectief is bij de behandeling van borstkanker. Overigens heeft Teva op deze publicatie geen inventiviteitsaanval gebaseerd.
bekendestoffen, met bekende (wezenlijk)
gelijkwaardigeeigenschappen / werkzaamheid. Pas dan kan immers gezegd worden dat een keuze daaruit werkelijk arbitrair is en dat de keuze voor het ene of andere alternatief ook zonder pointer niet inventief kan zijn. Bij een keuze tussen verschillende
ongelijkwaardige mogelijkheden zou de gemiddelde vakman kiezen voor de oplossing waarvan hij het beste resultaat verwacht.
SDZ RAD, a new rapamycin derivative” (in
Transplantation, 15 juli 1997) dat everolimus dezelfde werkzaamheid zou hebben als rapamycine, waarop Teva zich heeft beroepen, ziet uitsluitend op de immunosuppressieve werking, niet op de anti-tumorwerking van rapamycine. Datzelfde geldt voor de publicatie van Sedrani et al (“
Chemical Modification of Rapamycin: The Discovery of SDZ RAD[everolimus – toevoeging hof] in
Transplantation Proceedings, 30, 2192–2194 (1998)). Naar Novartis onweersproken heeft aangevoerd is everolimus ontwikkeld als (alternatieve) immunosuppressant vanwege de ongunstige farmacokinetische eigenschappen (met name de slechte oplosbaarheid) van rapamycine en in die publicaties ging het dan ook om het behoud van die specifieke werkzaamheid van rapamycine. Deze publicaties kunnen overigens ook niet geacht worden bekend te zijn bij de gemiddelde vakman, noch zal hij daarop stuiten bij zijn zoektocht naar een oplossing van zijn probleem.
sterderivaat van rapamycine en een prodrug; het wordt in het lichaam omgezet in rapamycine. Dat het
in vivodezelfde eigenschappen heeft als rapamycine ligt dan in de lijn der verwachting. Everolimus is echter een e
therderivaat van rapamycine en geen prodrug. Het was de gemiddelde vakman – naar Novartis onderbouwd heeft gesteld en door Teva onvoldoende is weersproken – op grond van zijn algemene vakkennis bekend dat derivaten een andere chemische structuur hebben met dientengevolge doorgaans een ander metabolisme en andere eigenschappen. Het valt vooraf niet te voorspellen welke eigenschappen derivaten (gemeen) hebben. Temeer omdat in Yu geen verwijzing naar everolimus of zelfs maar een suggestie voor gebruik van andere rapamycine-derivaten voor de behandeling van borstkanker is opgenomen, valt niet in te zien – en Teva heeft naar voorlopig oordeel niet steekhoudend onderbouwd – hoe de gemiddelde vakman vanuit EP 467 en kennis nemend van Yu met een redelijke succesverwachting zou uitkomen op de combinatie van (het niet tot de algemene vakkennis behorende) everolimus en exemestaan of een aromataseremmer.
mTOR pathway’ waarop beide stoffen zouden inwerken, wordt verworpen. Teva heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum het gestelde verband daadwerkelijk zou leggen. Uit zowel Yu als Beuvink blijkt dat temsirolimus respectievelijk everolimus steeds de mTOR functie remmen, maar dat desalniettemin bepaalde cellijnen resistent bleken en er dus (niettemin) geen remming van tumorcelgroei optrad. De gemiddelde vakman zou daaruit afleiden dat inwerking op de mTOR pathway alleen kennelijk onvoldoende is voor het bereiken van antitumorwerking. Aan Teva kan worden nagegeven dat uit publicaties van rond de prioriteitsdatum (zoals die van A.U. Buzdar et al., “
Proceedings of the First International Conference on Recent Advances and Future Directions in Endocrine Therapy
Clinical Cancer Research, Vol. 7, 4335s-4337s, December 2001 (suppl.)) blijkt dat onderzoek werd gedaan naar de relevantie van mTOR-remming voor het tegengaan van tumorgroei. Dat er toen reeds een (op mTOR remming gebaseerde) algemene leer zou zijn op grond waarvan de gemiddelde vakman de resultaten van de toepassing van rapamycine en temsirolius bij de behandeling van (borst)kanker enkel op grond daarvan zou extrapoleren naar everolimus kan voorshands, bij gebreke van voldoende onderbouwing daarvoor, echter niet worden aangenomen. Een dergelijke algemene leer is ook niet beschreven in DeVita.
Grounds for decision’ waarbij de oppositie is afgewezen):
The prior art provides no indication that everolimus might be effective in the treatment of solid tumors, in particular home receptor positive breast tumors. The skilled person looking for an alternative (combination) treatment would therefore have no incentive to combine the aromatase inhibitor with everolimus.”
interim injunctionis toegewezen) heeft de High Court (Birss J.) over dat oordeel van de OD onder meer het volgende overwogen:
eenaromataseremmer (waaronder te begrijpen exemestaan) voor de behandeling van HR+ borstkanker onder bescherming wordt gesteld.
A combination of the invention comprising a chemotherapeutic agent which is an aromatase inhibitor is particularly useful for the treatment of hormone receptor positive tumors, e.g. breast tumors.” (pag. 6, r. 24-26). Aangezien de gemiddelde vakman zal begrijpen dat met ‘
the invention’ bij voorkeur everolimus is bedoeld, is voorshands oordelend daarmee de combinatie van everolimus met een aromataseremmer voor de behandeling van HR+ borstkanker direct en ondubbelzinnig geopenbaard. Anders dan bij EP 603, hoeft daarbij geen keuze voor een specifieke aromataseremmer te worden gemaakt. Van een selectie uit meerdere lijsten, zoals Teva stelt, is geen sprake. Dat er in de aanvrage ook andere combinaties met everolimus (die derhalve zijn te beschouwen als alternatieve uitvoeringsvoorbeelden) zijn geopenbaard doet daaraan niet af. Aldus slaagt het door Teva opgeworpen toegevoegde materie bezwaar in elk geval niet ten aanzien van conclusie 1 van EP 246.