Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellant] heeft op 19 april 2019 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij - kort samengevat - het volgende overwogen. [appellant] heeft verklaard dat hij op grond van een rechterlijke machtiging medicijnen moet innemen omdat er schizofrenie is gediagnosticeerd, en dat hij wordt opgesloten wanneer hij dat niet doet. Daarnaast is er de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 31 januari 2018, waarin staat dat het behandeltraject moeizaam verloopt en dat het beeld nog niet stabiel is. Gelet hierop is niet voldoende aannemelijk dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal netwerk aanwezig is. Verder heeft [appellant] verklaard dat hij in 2017 is begonnen met drinken vanwege zijn psychische problemen en dat hij op dit moment regelmatig drinkt en cannabis gebruikt. Een en ander maakt dat niet voldoende aannemelijk is dat de (verslavings)problemen van [appellant] al enige tijd onder controle zijn. Een verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie waaruit dit blijkt, ontbreekt.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellant] is, samen met zijn beschermingsbewindvoerder en zijn GGZ-behandelaars, van mening dat zijn psychosociale problematiek geen reden is om zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. [appellant] heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het bestreden vonnis is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 31 januari 2018, waarin staat vermeld dat nog niet de juiste medicatie is gevonden en het behandeltraject moeizaam verloopt. Sindsdien is [appellant] echter gediagnosticeerd met schizofrenie, krijgt hij hiervoor medicatie en is zijn situatie stabieler geworden, aldus de memorie van grieven. Wat betreft het drank- en drugsgebruik heeft [appellant] verklaard nog elke avond één jointje te roken en een drankje te drinken, maar dat hij voornemens is ook hiermee te stoppen.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij in december 2017 onder beschermingsbewind is gesteld. Sindsdien zijn volgens hem, behoudens een geringe schuld aan de Belastingdienst, geen nieuwe schulden ontstaan.
Ten slotte heeft [appellant] een beroep op de hardheidsclausule gedaan.
3. Als nieuw stuk is door [appellant] in hoger beroep (onder andere) overgelegd een brief van 23 augustus 2019 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] van GGZ Rivierduinen, mede ondertekend voor gezien door [psychiater], psychiater. Daarin staat onder meer:
“U bent sinds 1993 in behandeling bij GGZ Rivierduinen en sindsdien zijn er verschillende perioden geweest waarin u, onder invloed van uw psychiatrisch toestandsbeeld, gevaarlijk gedrag heeft vertoond waardoor een opname binnen de GGZ noodzakelijk was. Ook zijn er perioden geweest waarin u zich onttrok aan de behandeling waarna ook vaak een psychotische decompensatie het gevolg was. Medio maart 201 7 was de
laatste opname binnen onze psychiatrische opnamekliniek.
Sinds 2016 heeft u achtereenvolgend voorlopige of voorwaardelijke machtigingen gehad waardoor u, zo noemt u zelf, makkelijker voor uzelf beschermd kan worden mocht er weer een periode ontstaan waarin u bijvoorbeeld uw medicatie weigert. Met deze reden heeft u aangegeven voornemend te zijn om de huidige voorwaardelijke machtiging, die in november 2019 expireert, vrijwillig te verlengen. Ook heeft u aangegeven dat het nakomen van de behandelafspraken en de medicatie inname belangrijk voor u zijn.
Op dit moment bent u bij GGZ Rivierduinen in behandeling in het kader van uw schizofrenie. Het afgelopen jaar heeft u zich gehouden aan de afspraken die u gemaakt heeft met uw behandelaar en heeft u uw psychiatrische medicatie, volgens afspraak, tweemaal per week onder toezicht ingenomen. Hierbij lijkt het psychiatrisch toestandsbeeld stabiel te zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat u, op één incident na, niet in aanraking bent gekomen met de politie en dat er geen meldingen zijn gekomen met betrekking tot maatschappelijke onrust. Wanneer u hulpvragen heeft, bespreekt u deze met uw behandelaren en staat u open voor tips een feedback.
Wel heeft u aangegeven soms alcohol of cannabis te nuttigen, maar hier heb ik als behandelaar geen zicht op. Echter lijkt dit gebruik niet te zorgen voor het verslechteren van het psychiatrisch toestandsbeeld of het veroorzaken van maatschappelijke onrust.”
4. De beoordeling van het schuldsaneringsverzoek is tegen deze achtergrond als volgt.
5. Het schuldsaneringsverzoek heeft betrekking op 16 schulden met, opgeteld, een totaalbedrag van € 28.500. Ten aanzien van het merendeel van de schulden is een ontstaansdatum opgegeven die ligt binnen het tijdvak van vijf jaar voor de indiening van het verzoek; de meest recente schuld is een kleine belastingschuld uit 2019. Niet aannemelijk is geworden dat de schulden, waaronder CJIB- en belastingschulden, ‘te goeder trouw’ zijn ontstaan; dus dat [appellant] geen verwijt treft ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten ervan. Toelating is dan alleen mogelijk met toepassing van de zogeheten hardheidsclausule.
Daarvoor is nodig dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.
6. Het door [appellant] en de beschermingsbewindvoerder ondertekende verzoekschrift ex art. 284 Fw noemt als achtergronden van de schuldenproblematiek: ‘Verslaving’ en ‘Moeite met beheren van geld’, alsook: ‘[..] heeft multi-verslaving en psychische problemen en psychose en is constant onder behandeling bij de GGZ’.
7. Wat het probleem ‘Moeite met beheren van geld’ betreft, lijkt het erop dat dit door het beschermingsbewind en het aanwezige sociale vangnet voldoende onder controle is. En ten aanzien van het beheersbaar houden van de psychische problemen is het beeld in hoger beroep gunstiger dan in de eerste aanleg, toen er alleen de rapportage van de verzekeringsarts was, waarin wordt gesproken over een moeizaam lopende behandeling in verband met therapietrouw ten aanzien van innemen van medicatie. Uit de brief van 23 augustus 2018 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] blijkt immers dat [appellant] voornemens is om mee te werken aan een vrijwillige verlenging van de lopende voorwaardelijke rechterlijke machtiging, dat hij zich het afgelopen jaar (met die lopende voorwaardelijke rechterlijke machtiging) heeft gehouden aan de afspraken die hij gemaakt had met zijn behandelaar en dat hij, volgens afspraak, zijn medicatie tweemaal per week onder toezicht heeft ingenomen. ‘Hierbij lijkt het psychiatrisch toestandsbeeld stabiel te zijn’, aldus [sociaal psychiatrisch verpleegkundige], die dit daarnaast ook afleidt uit bijvoorbeeld het feit dat [appellant], op één incident na, niet in aanraking is gekomen met de politie en er geen meldingen zijn gekomen met betrekking tot maatschappelijke onrust.
8. Veel minder duidelijk is echter hoe het zit met de - als mede ontstaansoorzaak van de schuldenlast genoemde - verslavingsproblematiek. Op de zitting bij de rechtbank heeft [appellant] verklaard hij niet meer kon werken toen hij drank en drugs ging gebruiken. Daarbij heeft hij het jaar 2017 genoemd. Wat de omvang van het gebruik betreft zou het volgens zijn eigen opgave in hoger beroep gaan om ‘elke avond één jointje en een drankje’. Een objectieve bevestiging hiervan ontbreekt. [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] schrijft er geen zicht op te hebben. Het gebruik lijkt volgens haar echter niet te zorgen voor het verslechteren van het psychiatrisch toestandsbeeld of het veroorzaken van maatschappelijke onrust. Waar het - in het kader van de onderhavige procedure - evenwel om gaat is dat het middelengebruik niet in de weg mag staan aan de nakoming van de - in beginsel zware - verplichtingen uit hoofde van de drie jaar durende schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft in dit verband geciteerd uit voorschrift 5.4.2. van de Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling (Bijlage 4 bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) -
Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van verslavingsproblematiek. De daarin bedoelde verklaring dat de verslaving onder controle is, ontbreekt ook in hoger beroep. Zelf heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep verklaard dat zijn familie vindt dat hij moet stoppen en dat hij daags voor de zitting voor zichzelf tot dezelfde conclusie is gekomen. Ten opzichte van zijn mededeling in de eerste aanleg, dat hij niet van plan was te stoppen, is dit beslist een positieve wending. Die is echter nog te recent om nu al voldoende aannemelijk te achten dat de verslavingsproblematiek niet meer speelt, althans onder controle is. Toegevoegd wordt nog, ten overvloede, dat [appellant] zelf ook gebaat is bij een goed voorbereide start van het schuldsaneringstraject, nu het perspectief op een schone lei hem de eerstvolgende tien jaar geen tweede keer wordt gegeven.
9. Het voorgaande betekent dat het in dit stadium nog te vroeg is om het beroep op de hardheidsclausule te honoreren, terwijl daarnaast ook in hoger beroep de conclusie moet zijn dat nog onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gedurende een reeks van jaren naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ook de door de rechtbank gebezigde weigeringsgrond is dus nog aanwezig.
De conclusie is dan ook dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
10. Ten overvloede wordt toegevoegd dat, indien (i) de uit de brief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] opgetreden verbetering doorzet en bestendig blijkt, (ii) [appellant] ook zijn verslavingsproblematiek onder controle krijgt en er (iii) geen ‘politie-incidenten’ meer zijn, een nieuw verzoek tot toelating op termijn meer kans van slagen zal maken. Dat ook de verslavingsproblematiek onder controle is, dient tegen die tijd eveneens te worden bevestigd door, bij voorkeur, een hulpverlenende instantie.