ECLI:NL:GHDHA:2019:2613

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
22-001138-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de relationele sfeer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp jegens zijn (toenmalige) tweede vrouw. De feiten vonden plaats op 10 juli 2016, toen de verdachte de aangeefster onder bedreiging dwong om met hem mee te gaan. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangeefster en getuigen in overweging nam. Het hof oordeelde dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreiging in de relationele sfeer en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001138-17
Parketnummer: 09-767243-16
Datum uitspraak: 2 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te Moordrecht en/of Gouda en/of elders in Nederland opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte met dat opzet:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp opgeheven en/of op/in de richting van die [aangeefster] gericht, en/of
- terwijl hij steeds een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, al dan niet zichtbaar bij zich had, althans in de onmiddellijke nabijheid had en/of
- die [aangeefster] (met kracht) vastgepakt en/of
- die [aangeefster] (met kracht) meegetrokken richting de polder en/of
- ( daarbij) tegen die [aangeefster] gezegd dat hij, verdachte, met haar wilde praten, waardoor/waarna die [aangeefster] met verdachte in haar auto is gestapt en met verdachte is gaan rijden en/of
- tijdens de autorit eenmaal met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de lucht heeft geschoten en/of
- ( meermalen) tegen die [aangeefster] gezegd dat hij, verdachte, haar en zichzelf om het leven zou brengen;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te Moordrecht en/of Gouda en/of elders in Nederland [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp opgeheven en/of op/in de richting van die [aangeefster] gericht en/of
- die [aangeefster] (met kracht) vastgepakt en/of
- die [aangeefster] (met kracht) meegetrokken richting de polder en/of
- ( vervolgens) tijdens een autorit eenmaal met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de lucht heeft geschoten en/of
- ( meermalen) tegen die [aangeefster] gezegd dat hij, verdachte, haar en zichzelf om het leven zou brengen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - reclasseringstoezicht, een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling en een contactverbod met de aangeefster.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
1. Het hof stelt vast dat [aangeefster] aangifte heeft gedaan van een door de verdachte uitgevoerde wederrechtelijke vrijheidsberoving op 10 juli 2016. De verdachte zou haar onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen hebben om met hem mee te gaan, eerst naar een vlakbij gelegen plek in de polder en vervolgens in de door aangeefster bestuurde auto, waarbij een of meer tankstations zijn aangedaan. Pas na geruime tijd is aan deze situatie een einde gekomen, waarna aangeefster naar het politiebureau is gegaan.
2. De verdachte heeft een en ander bestreden. Hij heeft gesteld dat hij op het bewuste moment wel aangeefster met enkele andere meisjes heeft gezien, maar dat hij haar niet onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen heeft om met hem mee te gaan. Hij is wel met aangeefster weggegaan, maar dat was omdat hij met haar wilde praten over problemen die tussen hen bestonden. Dat is wel met enige aandrang gedaan, zo begrijpt het hof de uitleg van de verdachte, maar aangeefster is nergens toe gedwongen en kon weggaan wanneer zij maar wilde. Dat blijkt volgens de verdachte ook uit de diverse camerabeelden.
3. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de diverse opgenomen camerabeelden getoond, en daarop valt het volgende waar te nemen.
4. Camera’s parkeerterrein sporthal:
Aangeefster komt met drie andere vrouwen aanrijden en zij parkeren de auto op een parkeerplaats bij een sporthal in de buurt van haar woning in [plaats]. Zij lopen met zijn vieren weg uit beeld. Korte tijd daarna rennen drie vrouwen terug naar de auto, zij stappen in en rijden vlug weg uit beeld. Daarbij passeren zij de verdachte en aangeefster die inmiddels samen in beeld zijn gekomen, na een kort moment ter hoogte van hen te zijn gestopt.
De verdachte en aangeefster lopen vervolgens over het parkeerterrein van de camera weg. Zij lopen naast elkaar, waarbij de verdachte aangeefster lijkt vast te houden. Op de beelden is niet scherp waar te nemen waar dit vasthouden precies uit bestaat, noch of de verdachte daarbij gebruik maakt van een voorwerp, bij voorbeeld een vuurwapen. Wel is te zien dat dit weglopen niet “soepel” gaat en dat aangeefster mogelijk wat tegenstribbelt.
Aangeefster en de verdachte verdwijnen uit beeld, en na enige tijd komt aangeefster over het parkeerterrein teruglopen in de richting van een daar geparkeerd staande auto. Zij loopt rustig, stapt in en rijdt in de richting van waaruit zij is komen lopen. Even later komt de auto weer terug rijden en verdwijnt de auto uit beeld.
5. Camera’s tankstation:
Te zien is dat een auto komt aanrijden en parkeert. Aangeefster stapt uit de auto en loopt naar de winkel van het tankstation. Daarna stapt de verdachte uit en blijft in de buurt van de geparkeerde auto staan. Even later loopt hij in de richting van de winkel van het tankstation, waarna hij samen met aangeefster weer terugkomt. Zij lopen samen naar de auto en rijden weg.
Via een andere camera is te zien dat aangeefster op enig moment de winkel van het tankstation binnenkomt en naar de ruimte, waar zich kennelijk toiletten bevinden, gaat. Even later komt zij uit die richting terug en verlaat zij de winkelruimte. Op dat moment verschijnt de verdachte van buiten in de toegang van de winkel. Hij lacht. Zij lopen samen weg.
6. Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en die van de verdachte haaks staan op elkaar en dat gedurende het tijdsbestek dat zij in elkaars gezelschap waren, geen andere personen daarbij aanwezig waren die de juistheid van de ene of de andere verklaring zouden kunnen bevestigen. Derhalve moet beoordeeld worden of sprake is van omstandigheden die, nu de tenlastelegging aansluit bij hetgeen aangeefster verklaard heeft, aan die verklaring van aangeefster steun geven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte en aangeefster verwikkeld waren in een conflict met betrekking tot de relatie die zij met elkaar hadden of gehad hebben, aan welke conflictsituatie beiden hebben bijgedragen, en dat de verdachte aangeefster op een aantal zaken indringend wilde aanspreken. Die situatie past op zich bij zowel de lezing van aangeefster als bij die van de verdachte.
7. Naar het oordeel van het hof kan steun voor de juistheid van de verklaring van aangeefster niet gevonden worden in de aanwezige beelden van het parkeerterrein bij de sporthal en de winkel van het tankstation.
8. Weliswaar is te zien dat aangeefster en de verdachte van het parkeerterrein weglopen en dat dat samen weglopen niet geheel “soepel” gaat en aangeefster mogelijk tegenstribbelt, terwijl niet te zien is dat de verdachte daarbij een voorwerp, bij voorbeeld een vuurwapen hanteert, maar die situatie kan naar het oordeel van het hof niet zonder meer gezien worden als een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit geldt temeer nu te zien is dat aangeefster even later, alleen en zonder de verdachte, komt teruglopen naar de auto en vervolgens de verdachte met de auto ophaalt.
9. Dit geldt ook voor de situatie bij het tankstation. Aangeefster loopt alleen en zonder de verdachte de winkel van het tankstation binnen en verlaat die winkel even later weer, waarbij de verdachte haar kennelijk tegemoet is gekomen (hij verschijnt immers in de deuropening). Die situatie sluit weliswaar niet uit dat er op aangeefster inmiddels zoveel druk is uitgeoefend dat zij zich gedwongen voelde om geen alarm te slaan – er waren een of meer mensen in het tankstation - of weg te vluchten maar naar de verdachte terug te gaan, doch kan ook zeker niet gezien worden als iets dat een dergelijke lezing juist ondersteunt. Enige tijd later heeft aangeefster volgens haar eigen verklaring de verdachte in de buurt van zijn woning afgezet en is zij haar eigen weg gegaan.
10. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op enig moment patronen uit het vuurwapen heeft gehaald en in haar aanwezigheid in een sloot heeft weggegooid. De plaats waar dit zou hebben plaatsgevonden is onderzocht, maar daar is niets aangetroffen.
11. De omstandigheid dat in de auto (het dashboardkastje) geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op een gebruik van een vuurwapen zoals aangeefster stelt, sluit, gelet op de rapportages en nadere toelichting van het Nederlands Forensisch Instituut daarover, weliswaar niet uit dat van zodanig gebruik van een vuurwapen sprake is geweest, doch geeft daarvoor ook geen dwingende aanwijzing. Ook hier geldt dus dat niet gezegd kan worden dat deze bevinding juist de lezing van aangeefster ondersteunt.
12. Al met al moet gezegd worden dat ten aanzien van het tijdsbestek
na het samen weglopenvan het parkeerterrein bij de sporthal, geen omstandigheden te duiden zijn die de lezing van aangeefster - dat van een wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest - ondersteunen, en dat het blijft bij de verklaring van aangeefster tegenover de verklaring van de verdachte. Van een dergelijke vrijheidsberoving en/of beroofd houden dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
13. Dan de situatie van
de eerste confrontatievan aangeefster met de verdachte op het voormelde parkeerterrein. Daarover valt in het licht van het voorliggende dossier meer te zeggen.
14. Aangeefster heeft verklaard dat, toen zij in de nacht van 9 op 10 juli 2016 met drie vriendinnen de auto waarmee zij waren gekomen had geparkeerd op het terrein bij de sporthal in [plaats] en waren uitgestapt, de verdachte plotseling voor haar stond met een vuurwapen in de hand. Hij richtte dat op haar en haar vriendinnen. De drie vriendinnen die bij haar waren vluchtten meteen weg. De verdachte pakte aangeefster vast en trok haar mee. [2]
15. Het hof stelt vast dat deze verklaring niet op zich staat, maar ondersteuning vindt in het dossier.
16. Blijkens een op 10 juli 2016 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen [3] is door [getuige 1], die zich bij het voormelde incident als een van de vriendinnen bij aangeefster bevond, telefonisch bij de politie melding gemaakt dat haar vriendin [aangeefster] (aangeefster) bedreigd/gepakt is door een jongen met een vuurwapen. De dader kent zij als [verdachte]. Zij is zelf weggerend. Zij (het hof begrijpt: [getuige 1] en de andere personen die bij haar waren) zijn in verband met het getoonde wapen weggegaan en aangeefster is achtergebleven bij [verdachte].
17. In voormeld proces-verbaal van bevindingen wordt voorts gerelateerd, dat verbalisanten naar genoemde [getuige 1] zijn gegaan en daar ook de andere twee personen troffen die (buiten aangeefster en [getuige 1]) bij het incident aanwezig waren geweest. Alle drie de personen hebben tegen de verbalisanten gezegd dat [verdachte] de persoon was die met een vuurwapen in de hand uit de bosjes gesprongen was en die [aangeefster] gedwongen had in haar auto te stappen. Deze mededelingen zijn ongevraagd aan de verbalisanten gedaan. Toen even later bleek dat aangeefster inmiddels weer vrij was, wilden zij geen verdere medewerking meer geven en geen verklaring afleggen. Zij waren bang voor wraak van [verdachte]. Hun identiteitsgegevens hebben zij met tegenzin verstrekt.
18. De hiervoor bedoelde personen zijn bij de raadsheer-commissaris gehoord. Getuige 2 heeft verklaard van niets te weten. Getuige 3 heeft daar verklaard dat de man die uit de bosjes kwam met een vuurwapen, een bivakmuts of capuchon op had en dat zij dacht dat het [verdachte] was, maar hem niet heeft gezien of herkend. Getuige 4 heeft verklaard dat iemand helemaal in het zwart uit de bosjes was gekomen met een vuurwapen in de hand dat hij richtte op [aangeefster]. Zij kon niet zien wie het was omdat hij een soort bivakmuts op had.
19. Het hof begrijpt uit de verhoren bij de raadsheer-commissaris dat de getuigen niet hard wilden verklaren dat de verdachte de persoon was die ter plaatse was verschenen. Dat het de verdachte was staat echter vast, nu ook de verdachte zelf dat heeft verklaard. [4]
20. Het hof heeft in hetgeen de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard, geen reden gezien te twijfelen aan hetgeen zowel door aangeefster is verklaard, als door de drie andere bij het incident aanwezige personen tegen de verbalisanten is gezegd, namelijk dat de verdachte plotseling voor hen stond met een vuurwapen in de hand en dat hij dat vuurwapen (in elk geval) op aangeefster heeft gericht. Nu uiteindelijk geen vuurwapen is aangetroffen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het om een echt vuurwapen ging. Dus moet worden aangenomen dat het in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betrof.
21. Van een afstemming tussen meldster [getuige 1] en aangeefster over wat verklaard zou worden is geen sprake, nu uit onderzoek [5] is gebleken, dat de melding van [getuige 1] aan de politie om 01.25 uur is gedaan en dat het eerste contact tussen aangeefster en haar vriendinnen om 01.29 is geweest. Het incident is dus gemeld voordat aangeefster met haar vriendinnen contact heeft gehad. Dit gegeven versterkt de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster en haar vriendinnen ten aanzien van de eerste confrontatie bij het incident.
22. Naar het oordeel van het hof wordt deze geloofwaardigheid verder versterkt door de omstandigheid dat, zo is op de beelden [6] waar te nemen, de vriendinnen na de confrontatie niet min of meer rustig zijn weggelopen, maar zijn weggerend en er meteen vandoor zijn gegaan. Dat past veel meer bij een bedreigende situatie waarbij iemand (de verdachte) een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft getoond, dan bij een situatie waarbij dit laatste niet is gebeurd en het bij voorbeeld bij woorden is gebleven.
23. Tenslotte is voor de omstandigheid dat de verdachte een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft gehanteerd steun te vinden in een telefoongesprek dat de verdachte op 10 juli 2016 heeft gevoerd met een onbekende man waarin hij meedeelt dat hij een
pipa(hof: straattaal voor vuurwapen) in het bos heeft achtergelaten. [7] Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte toegegeven dat hij degene is geweest die het bewuste telefoongesprek heeft gevoerd, al ging het volgens hem niet over een vuurwapen. [8] Dit laatste wordt door het hof gepasseerd nu het hof ambtshalve bekend is dat met
pipaeen vuurwapen wordt bedoeld en dat in het bewuste telefoongesprek ook expliciet zo wordt uitgelegd.
24. Het hof komt concluderend tot het oordeel dat het handelen van de verdachte als door aangeefster verklaard en in zoverre bevestigd door haar vriendinnen, namelijk dat de verdachte plotseling tevoorschijn kwam met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand, dat op haar richtte en aangeefster meetrok, onder de geschetste omstandigheden moet worden gezien als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven van [aangeefster]. Het subsidiair ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks10 juli 2016 te Moordrecht
en/of Gouda en/of elders in Nederland[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
-
een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp
opgeheven en/ofop
/in de richting vandie [aangeefster] gericht en
/of
- die [aangeefster]
(met kracht)vastgepakt
en/of
- die [aangeefster] (met kracht) meegetrokken richting de polder en/of
- (vervolgens) tijdens een autorit eenmaal met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de lucht heeft geschoten en/of
- (meermalen) tegen die [aangeefster] gezegd dat hij, verdachte, haar en zichzelf om het leven zou brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Deze bewijsmiddelen zijn aangeduid in de paragrafen 14 tot en met 24, met verwijzing naar de vindplaatsen ervan in de voetnoten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het slachtoffer, zijn (toenmalige) tweede vrouw, op de bewezen verklaarde wijze bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het gebeurde moet voor het slachtoffer beangstigend zijn geweest. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid, temeer omdat ook de vriendinnen van het slachtoffer getuigen zijn geweest van de bedreiging.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsfeit.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat het gebeuren heeft plaatsgevonden in de (gecompliceerde) relationele sfeer tussen de verdachte en het slachtoffer.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. S.K. Welbedacht, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 oktober 2019.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLI500-2016192299, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 900).
2.Proces-verbaal verhoor aangeefster [aangeefster] d.d. 11 juli 2016, dossierpagina 12-15.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2016, nummer PL1500-016192299-2, dossierpagina 11, en Proces-verbaal melding GMS, nummer 91, dossierpagina 888-889.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 februari 2017 Rechtbank Den Haag en proces-verbaal ter terechtzitting Hof Den Haag d.d. 18 september 2019.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2017, nummer 94, dossierpagina 885-886, en Proces-verbaal Tijdlijn incident d.d. 13 april 2017, nummer 93, dossierpagina 887.
6.Eigen waarneming Hof Den Haag, betreffende camerabeelden “Sportcentrum 10 juli 2016 van 01:00 tot 02:00 uur”, ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 18 september 2019.
7.Proces-verbaal Gesprek over vuurwapen d.d. 22 juli 2016, nummer 24, dossierpagina 84-85.
8.Proces-verbaal terechtzitting Rechtbank Den Haag d.d. 15 februari 2017, pagina 4.