In de zaak met het rolnummer 001477-19 heeft op 12 september 2019 een terechtzitting plaatsgevonden in de strafzaak tegen de verzoeker, waarbij de meervoudige kamer bestond uit de rechters Th.W.H.E. Schmitz (voorzitter), A.M.P. Gaakeer en T.B. Trotman. Na afloop van de zitting is op 26 september 2019 een uitspraakdatum vastgesteld. Op 18 september 2019 heeft de raadsman van de verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter en raadsheren, gebaseerd op de stelling dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Dit zou voortkomen uit onware uitlatingen die de raadsheren zouden hebben gedaan tijdens de behandeling van de strafzaak tegen de medeverdachte op 16 september 2019. De raadsheren hebben echter niet in de wraking berust en de wrakingskamer heeft het verzoek op 23 september 2019 behandeld.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman van de verzoeker aangegeven dat de gronden voor wraking zijn komen te vervallen, omdat de raadsheren in hun schriftelijke reactie hebben aangegeven dat de uitlatingen een vergissing waren. De verzoeker heeft echter de ontvankelijkheid van het verzoek verdedigd, stellende dat het verzoek tijdig was ingediend, binnen een dag na de bekendwording van de uitlatingen. De advocaat-generaal heeft het verzoek tot wraking ontvankelijk geacht, maar de wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid van de rechters.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gewraakte uitlatingen niet duiden op enige vorm van vooringenomenheid en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters W.J. van Boven, C.G.M. van Rijnberk en F.R. Salomons, in aanwezigheid van de griffier C.M.A. Ellens-Veenhof.