De beoordeling van het hoger beroep
Kan de Belastingdienst een beroep doen op de Exoneratieclausule?
22. Met
grief 1komt BrightContact op tegen de afwijzing van de schadeposten die volgens de rechtbank vallen onder het begrip gevolgschade als bedoeld in de Exoneratieclausule. BrightContact stelt dat slechts die schade onder de Exoneratieclausule valt die in een verder verwijderd verband tot de tekortkoming staat of die niet voorzienbaar is. De verwijzing in de Exoneratieclausule naar “winst- of omzetderving” ziet volgens haar dan ook alleen op het uitsluiten van de gederfde winst of omzet die niet voorzienbaar is bij een toerekenbare tekortkoming en daarmee meer op afstand staat. Daarvan is in dit geval volgens haar geen sprake. De door haar gevorderde winstderving en de daarmee samenhangende juridische kosten en kosten van “besturing van het conflict” moeten dan ook worden toegewezen, aldus BrightContact.
23. Een beperking van de uitgesloten schade zoals door BrightContact bepleit, valt naar het oordeel van het hof niet in artikel 16.10 te lezen. Het feit dat in de literatuur het begrip gevolgschade veelal wordt gedefinieerd als onvoorzienbare of verder verwijderde schade, maakt dat niet anders omdat in dit geval een contractuele invulling is gegeven aan het begrip gevolgschade. In de Exoneratieclausule is het begrip gevolgschade – dat geen wettelijke definitie kent – immers nader gedefinieerd als winst- en omzetderving en kosten gemaakt ter beperking of vaststelling van gevolgschade. Aansprakelijkheid voor deze schade is blijkens de bewoordingen van de clausule volledig uitgesloten. Uit het feit dat partijen, om hetzelfde resultaat te bereiken, er ook voor hadden kunnen kiezen om het woord ‘gevolgschade’ weg te laten, volgt niet dat aan het feit dat het woord ‘gevolgschade’ wel in de tekst staat, de conclusie kan worden verbonden dat partijen hebben beoogd alleen onvoorzienbare, of verder verwijderde winst- en omzetderving en kosten ter beperking of vaststelling hiervan uit te sluiten.
24. BrightContact heeft verder aangevoerd dat de opbouw van artikel 16 van de Overeenkomst het onaannemelijk maakt dat aansprakelijkheid voor alle winst- en omzetderving en kosten gemaakt ter beperking of vaststelling van gevolgschade zou zijn uitgesloten, omdat artikel 16.7 dan een lege huls zou zijn. Het hof verwerpt dit standpunt. Het feit dat artikel 16.7 van de Overeenkomst andere schade dan de in artikel 16.6 genoemde persoons- en zaakschade wordt beperkt tot een bedrag van € 250.000,--, sluit niet uit dat partijen tegelijkertijd in artikel 16.10 alle schade als gevolg van winst- en omzetderving hebben willen uitsluiten. Er blijven immers voldoende andere soorten schade als gevolg van een niet-nakoming door de Belastingdienst over, waarvan vergoeding mogelijk blijft tot de in artikel 16.7 genoemde limiet. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan schade als gevolg van het beschikbaar hebben van CCI-specialisten wier diensten in strijd met de afspraken niet door de Belastingdienst worden afgenomen.
25. Als, zoals BrightContract voorts stelt, een exoneratie als de onderhavige ongebruikelijk zou zijn – hetgeen de Belastingdienst overigens betwist – maakt dat niet dat dit niet overeengekomen kan zijn.
26. Het beroep van BrightContact op het contra-proferentem-beginsel wordt ten slotte verworpen, omdat van enige onduidelijkheid naar het oordeel van het hof geen sprake is.
27. De conclusie is dat grief 1 faalt.
28. In
grief 2betoogt BrightContact dat het beroep van de Belastingdienst op de Exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. BrightContact voert hiertoe aan dat (i) het Exoneratiebeding neerkomt op (nagenoeg) gehele uitsluiting van aansprakelijkheid van de Belastingdienst voor schade, terwijl (ii) aan BrightContact met betrekking tot de toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de (kern)verplichting van de Belastingdienst om bepaalde diensten van BrightContact (en niet van derden) af te nemen geen andere remedies dan schadevergoeding ter beschikking staan. Daarnaast is volgens BrightContact van belang dat (iii) voor zover zij kan nagaan, er geen verzekeraars zijn waarbij ondernemers zich beroepsmatig kunnen verzekeren voor directe schade als gevolg van wanprestatie door een contractspartij ten aanzien van kernverplichtingen van de overeenkomst, en (iv) het Exoneratiebeding ongebruikelijk is voor overheidsinstellingen.
29. Het argument van BrightContact dat de aansprakelijkheid van de Belastingdienst voor schade (vrijwel) geheel zou zijn uitgesloten, gaat niet op. Zoals hiervoor in nr. 24 is overwogen, blijft er immers wel degelijk schade over waarvan BrightContact vergoeding kan vorderen.
30. Ook de stelling van BrightContact dat haar met betrekking tot de toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de (kern)verplichting van de Belastingdienst om bepaalde diensten van BrightContact af te nemen geen andere remedies dan schadevergoeding ter beschikking zouden staan, wordt verworpen. Niet valt in te zien waarom BrightContact, toen zij constateerde dat de Belastingdienst (volgens BrightContact) zijn verplichtingen onder de Overeenkomst tot afname van diensten niet (volledig) nakwam, geen kort geding-procedure had kunnen starten (althans daarmee had kunnen dreigen) en daarin nakoming had kunnen vorderen (eventueel versterkt met een dwangsom). Intussen had BrightContact toen de Belastingdienst mini-competities organiseerde daartegen protest kunnen aantekenen, de Belastingdienst tot nakoming kunnen aansporen en slechts onder protest aan die competities kunnen meedoen. Daarmee had BrightContact naar het oordeel van het hof over het geheel genomen voldoende middelen in handen om nakoming van de Overeenkomst, zoals die volgens BrightContact moest worden begrepen, af te dwingen. Het feit dat BrightContact die middelen niet heeft benut, moet voor haar eigen rekening blijven. De verbintenissen van de Belastingdienst onder de Overeenkomst, zoals BrightContact deze opvatte, waren niet van dien aard dat van niet-nakoming daarvan normaliter pas kennis kon worden genomen wanneer nakoming blijvend onmogelijk was geworden, of niet-nakoming al erg lang had geduurd. BrightContract heeft ook niet gesteld dat zij de thans door haar gestelde niet-nakoming pas lang nadat deze was aangevangen heeft “ontdekt”. BrightContact is door de Exoneratieclausule dan ook niet in een zodanig zwakke positie ten opzichte van de Belastingdienst komen te verkeren, dat het beroep op die clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
31. Voor het antwoord op de vraag of het beroep op de Exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is verder van belang dat gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst de Overeenkomst niet is nagekomen terwijl hij wist of had moeten weten dat zijn handelwijze een toerekenbare tekortkoming opleverde. Toen de Belastingdienst constateerde dat hij mogelijk wel in strijd met de Overeenkomst had gehandeld door consultants van Ideal Systems in te schakelen, heeft hij - nu nakoming ten aanzien van de reeds door deze consultants verrichte diensten niet meer mogelijk was - voor toekomstige diensten een offerte aan BrightContact gevraagd. Deze handelwijze duidt er naar het oordeel van het hof op dat de Belastingdienst de Overeenkomst heeft willen nakomen. Indien en voor zover dit niet gebeurd zou zijn (de Belastingdienst bestrijdt dat), is van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake. BrightContact heeft bij pleidooi dan ook haar verweer dat sprake was van bewuste roekeloosheid niet langer gehandhaafd.
32. Ten slotte acht het hof van belang dat BrightContact een professionele partij is, en dat het Exoneratiebeding is opgenomen in de tekst van de Overeenkomst.
33. Het hof is van oordeel dat de hiervoor besproken omstandigheden, ook in onderling verband beschouwd, niet maken dat het beroep van de Belastingdienst op het Exoneratiebeding als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
34. Aan die conclusie doet niet af dat de uitgesloten schade niet verzekerbaar zou zijn, omdat BrightContact er - indien dit voor haar een bezwaar zou zijn - voor had kunnen kiezen de Overeenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden te sluiten. Als een exoneratie als de onderhavige, zoals BrightContract stelt en de Belastingdienst betwist, al ongebruikelijk zou zijn, maakt dat evenmin dat de conclusie anders moet zijn. De verwijzing door BrightContract naar algemene beginselen van behoorlijk bestuur is ten slotte onvoldoende toegelicht om tot een ander oordeel te kunnen komen.
35. De conclusie is dat grief 2 faalt.
36. Gelet op het voorgaande is de Belastingdienst niet gehouden de schade waarvoor BrightContact verwijzing naar de schadestaat vordert aan BrightContact te vergoeden. De vorderingen I.(ii) en I.(iii) komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Bij de onder I.(i) gevorderde verklaring voor recht heeft BrightContact onder die omstandigheden geen belang, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
37. Met de grieven 3 tot en met 6 komt BrightContact op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst de Facturen deels onbetaald mocht laten. Met
grief 4(op grief 3 komt het hof hierna terug) bestrijdt BrightContact het oordeel van de rechtbank dat BrightContact niet heeft aangetoond dat de uren van [naam 1] (hierna: [naam 1]) op 12 december 2014 (voor een bedrag van totaal € 592,-, exclusief btw), en de uren van [naam 2] (hierna: [naam 2]) in de eerste week van januari 2015 (voor een bedrag van totaal € 2.960,-, exclusief btw), daadwerkelijk zijn gemaakt.
38. Het hof overweegt als volgt. BrightContact stelt dat [naam 1] en [naam 2] voor de dagen waar het hier om gaat niet
on siteop het kantoor van de Belastingdienst, maar
remotehebben gewerkt. Vast staat dat [naam 1] en [naam 2] op die dagen niet
remotehebben ingelogd. BrightContact heeft in haar memorie van grieven betoogd dat de werkzaamheden door de CCI-specialisten steeds per e-mail zijn onderbouwd en toegelicht, en heeft daarbij verwezen naar de tussen partijen gevoerde correspondentie. In die correspondentie wordt echter slechts door BrightContact gesteld dat haar CCI-specialisten de betreffende uren hebben gewerkt, maar wordt die stelling niet of nauwelijks onderbouwd. Bij pleidooi heeft BrightContact ter onderbouwing van haar vordering een factuur van haar onderaannemer overgelegd. Uit die factuur blijkt echter niet dat deze mede ziet op de door de Belastingdienst betwiste uren, daargelaten nog dat als dat anders zou zijn, dat op zichzelf beschouwd de gestelde werkzaamheden nog niet zou bewijzen. De stelling van BrightContact dat het voor haar niet mogelijk is om nader te onderbouwen dat de betreffende uren remote is gewerkt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit komt immers voor haar eigen rekening en risico. Indien de Belastingdienst, zoals BrightContact stelt, in een vergelijkbare situatie de uren van een andere CCI-specialist wel zou hebben betaald, kan BrightContact daaraan ten slotte geen rechten ontlenen. Nu BrightContact niet heeft voldaan aan de op haar rustende plicht om, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Belastingdienst, haar stelling voldoende te onderbouwen, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
39. Het hof komt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat het door de Belastingdienst bestreden deel van de werkzaamheden is verricht. De op deze werkzaamheden betrekking hebbende uren zijn dan ook ten onrechte in rekening gebracht. De vordering van BrightContact is in zoverre terecht afgewezen. Grief 4 faalt.
40. Met
grief 5bestrijdt BrightContact het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst op grond van artikelen 10.10 en 10.11 van de Overeenkomst bevoegd was op de facturen een effectiviteitskorting (hierna: de Effectiviteitskorting) van 25% respectievelijk 10% in te houden. In de eerste plaats betwist BrightContact dat haar CCI-specialisten niet (deels)
remotemochten werken. Daarnaast voert BrightContact aan dat de Effectiviteitskorting verkeerd is berekend. Het hof begrijpt dat BrightContact daarmee bedoelt te betogen, dat de korting alleen mag worden toegepast op die delen van de Facturen die betrekking hebben op werk dat niet juist is uitgevoerd (ook de Belastingdienst heeft dit onderdeel van de grief zo begrepen, zie memorie van antwoord nr. 3.67).
41. Met betrekking tot het tweede bezwaar van BrightContact overweegt het hof als volgt. De Belastingdienst stelt dat zij de Effectiviteitskorting heeft toegepast omdat BrightContact:
( a) uren in rekening heeft gebracht die haar CCI-specialisten niet hebben gewerkt (zie ook bij grief 4) en
( b) haar CCI-specialisten, in strijd met de afspraken, deels
remotein plaats van
on sitehebben gewerkt.
De Belastingdienst heeft de kortingen als volgt berekend (conclusie van antwoord nrs. 5.12 en 5.13). De korting voor december 2014 is gesteld op 25% van de factuur van die maand, na aftrek van de niet gewerkte uren van € 592,- excl. btw, wat uitkomt op een korting van € 3.172,75 excl. btw. Voor de maand januari 2015 heeft de Belastingdienst de korting gesteld op 10% van de factuur over die maand, na aftrek van de niet gewerkte uren van € 2.969,- excl. btw, wat neerkomt op een korting van € 3.231,70 excl. btw. De Belastingdienst heeft de korting dus berekend over alle uren waarvan vast staat dat BrightContact wel heeft gewerkt, zij het deels
remoteterwijl dat volgens de Belastingdienst niet was toegestaan.
42. Desgevraagd heeft de Belastingdienst ter zitting toegelicht dat de Effectiviteitsregeling van artikel 10 van de Overeenkomst inhoudt dat de Effectiviteitskorting (van 10% of 25%) altijd wordt berekend over de gehele factuur die betrekking heeft op de periode waarin de geleverde CCI-Specialisten niet voldeden aan de vereisten van artikel 10.1 Het hof ziet niet in hoe dat te rijmen is met artikel 10.10 (in combinatie met artikel 10.11) dat het heeft over kortingen die “evenredig gedurende de duur van de tekortkoming(en)” in mindering worden gebracht op de te betalen factuur, wat erop duidt dat de korting alleen mag worden berekend over dat deel van de prestatie waarvoor geldt de CCI-specialisten niet hebben voldaan aan de vereisten van artikel 10.1. Daarbij komt dat als de boete over de gehele factuur zou mogen worden berekend, dit zou betekenen dat de hoogte van de Effectiviteitskorting zou verschillen al naar gelang BrightContact haar uren per week, maand of kwartaal zou factureren. In alle gevallen zou de Belastingdienst in zijn eigen visie (zoals hij ook heeft beaamd) immers een korting van 10% respectievelijk 25% mogen toepassen over de gehele factuur die (mede) ziet op de periode waarin sprake was van een tekortkoming. Het hof is van oordeel dat een dergelijke uitleg niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest. Het gevolg is dat de door de Belastingdienst gehanteerde berekening van de Effectiviteitskorting niet kan worden gebaseerd op de Overeenkomst. Het was aan de Belastingdienst om zijn stelling dat hij bevoegd was om de Effectiviteitskorting tot de door haar gestelde bedragen op de Facturen in mindering te brengen afdoende te onderbouwen. Nu zij dit naar het oordeel van het hof niet heeft gedaan, is de conclusie dat de Belastingdienst de bedragen van € 3.172,75 en € 3.231,70, beide excl. btw, niet in mindering mocht brengen. Dit betekent dat de Belastingdienst een bedrag van totaal € 7.749,38, inclusief 21% btw, aan BrightContact moet voldoen. Grief 5 slaagt.
43. Met
grief 6bestrijdt BrightContact het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst de kosten van € 2.947,68, inclusief btw, die hij stelt te hebben moeten maken voor het inhuren van een extern lid van het CCI-team in december 2014, ter vervanging van de niet
on siteaanwezige CCI-specialisten van BrightContact, mocht verrekenen met de Facturen. BrightContact stelt allereerst dat zij niet gehouden was de CCI-specialisten
on sitete leveren. Daarnaast betwist zij het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gestelde schade. Tijdens de afwezigheid van haar CCI-specialisten hebben zich volgens haar geen risico’s voorgedaan op het CCI-platform, terwijl er in voorgaande jaren ook altijd ruimte was voor het opnemen van vakantieverlof.
44. De Belastingdienst heeft niet betwist dat zich geen risico’s hebben voorgedaan op het CCI-platform, en dat er in voorgaande jaren ook altijd ruimte was voor het opnemen van vakantieverlof. Ook heeft hij niet nader onderbouwd waarom de
on siteaanwezigheid van een externe CCI-specialist dan toch noodzakelijk was, en dat de ingehuurde CCI-specialist werkzaamheden heeft uitgevoerd die anders door CCI-specialisten van BrightContact hadden moeten worden verricht. Het hof is daarom van oordeel dat, voor zover BrightContact toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de Overeenkomst doordat er geen CCI-specialisten
on siteaanwezig waren, het causaal verband tussen die tekortkoming en de kosten voor het inschakelen van een externe CCI-specialist niet is komen vast te staan. Het beroep op verrekening zal om die reden worden afgewezen. Dit betekent dat de Belastingdienst nog € 2.947,68, inclusief btw, aan BrightContact moet betalen. Grief 6 slaagt.
45. Met g
rief 3wijst BrightContact er (terecht) op dat de rechtbank heeft nagelaten om te oordelen over de vordering tot toewijzing van de wettelijke handelsrente over het uiteindelijk door de Belastingdienst op 25 november 2016 voldane bedrag van de Facturen van € 43.762,61 tot aan het moment van de betaling. BrightContact voert daarbij ook aan dat de wettelijke handelsrente (en niet de wettelijke rente van artikel 6:119 BW) van toepassing is, nu de Overeenkomst een handelstransactie met de overheid betreft.
46. De Belastingdienst stelt dat hij gelet op (de systematiek van) artikel 20 van de Overeenkomst uitsluitend wettelijke rente verschuldigd is indien de Facturen volledig zouden zijn geweest en geen onjuistheden zouden bevatten, en dat hij de betaling van de Facturen volledig mocht opschorten gedurende het onderzoek naar de juistheid van de Facturen.
47. Het hof verwerpt deze verweren. In de artikelen 20.11 tot en met 20.15 van de Overeenkomst is een regeling opgenomen voor het geval de Belastingdienst de juistheid van een verzonden factuur betwist. Deze regeling geeft de Belastingdienst onder meer de tijd en ruimte om de verschuldigdheid van die facturen te onderzoeken. Vast staat echter dat partijen deze regeling niet hebben gevolgd. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt dat BrightContact haar uren direct bij de Belastingdienst heeft ingediend, maar dat de Belastingdienst die uren (aanvankelijk) niet allemaal wilde goedkeuren en bovendien lang de tijd nam om op de standpunten van BrightContact te reageren. Uiteindelijk heeft BrightContact de Belastingdienst bijna een jaar nadat de betreffende uren waren gemaakt, alsnog de Facturen gestuurd. De Belastingdienst had toen dus bijna een jaar de tijd gehad om de verschuldigdheid van de in die Facturen in rekening gebrachte uren te beoordelen, en had die tijd daar ook daadwerkelijk voor gebruikt. Het hof is van oordeel dat de Belastingdienst zich onder die omstandigheden niet kan beroepen op de in artikel 20 van de Overeenkomst vervatte regeling, voor zover die al zou inhouden wat de Belastingdienst betoogt (het hof merkt in dit verband op dat artikel 20.3 bepaalt dat de opdrachtgever betaling van een factuur uitsluitend mag opschorten als bij opdrachtgever redelijke twijfel bestaat omtrent de juistheid van de betreffende facturen en uitsluitend voor het betwiste deel van de factuur, en niet voor de hele factuur, zoals de Belastingdienst betoogt). Het hof is dan ook van oordeel dat de Belastingdienst de Facturen (voor zover verschuldigd) had behoren te betalen binnen de in artikel 20.5 van de Overeenkomst genoemde 30 dagen. Voor zover hij dat ten onrechte heeft nagelaten, is hij wettelijke rente (zie hierna, nr. 49-50) verschuldigd vanaf het moment van verstrijken van de betalingstermijn van de Facturen.
48. Het feit dat de Belastingdienst zich bij brief van 28 augustus 2015 bereid heeft verklaard om een bedrag van € 20.812,45 aan BrightContact te voldoen, mits BrightContact voor die bedragen nieuwe facturen zou sturen, doet niet af aan het feit dat de Belastingdienst vanaf de vervaldatum van de Facturen wettelijke rente verschuldigd is over het ten onrechte niet betaalde deel daarvan, dat achteraf veel hoger bleek te zijn. De Belastingdienst mocht de bereidheid tot betaling niet afhankelijk maken van de ontvangst van een nieuwe factuur.
49. Dan resteert de vraag wat moet worden verstaan onder het in artikel 20 van de Overeenkomst gehanteerde begrip ‘wettelijke rente’. BrightContact heeft betaling van de wettelijke handelsrente gevorderd. De Belastingdienst stelt zich echter op het standpunt dat met ‘wettelijke rente’ de rente van artikel 6:119 BW bedoeld is.
50. Uit de in de Overeenkomst gebruikte term ‘wettelijke rente’ valt op zich genomen niet af te leiden of partijen daarmee de rente van artikel 6:119 dan wel van 6:119b BW op het oog hadden. Anders dan de Belastingdienst betoogt is niet juist dat met ‘wettelijke rente’ de rente van artikel 6:119 BW bedoeld moet zijn. Bij gebreke aan aanwijzingen wat partijen met betrekking tot de wettelijke rente hebben afgesproken, ligt volgens het hof voor de hand dat de rente van 6:119b is bedoeld omdat het hier gaat om een overheidsinstantie die een handelsovereenkomst is aangegaan. Deze rente is dus toewijsbaar.
51. De periode waarover de wettelijke rente volgens BrightContact moet worden berekend, is niet betwist. Het hof zal dan ook over het nog te betalen gedeelte van de Facturen de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf veertien dagen na 21 januari 2016 tot aan de datum van voldoening. Over het reeds betaalde gedeelte van de facturen is de wettelijke handelsrente toewijsbaar vanaf 21 januari 2016 tot 25 november 2016.
52. Het voorgaande betekent dat grief 3 slaagt.
53. Het hof komt op grond van het voorgaande (zie met name nr. 42 en nr. 44) tot de slotsom dat vordering tot betaling van de Facturen toewijsbaar is tot een bedrag van (€ 7.749,38 + € 2.947,68 =) € 10.967,06, incl. btw. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente zoals door BrightContact gevorderd, te weten vanaf veertien dagen na 21 januari 2016 tot aan de datum van voldoening.
54. Over het van de Facturen reeds betaalde bedrag van € 43.762,61 is de Belastingdienst bovendien de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 21 januari 2016 tot 25 november 2016.
55. De gevorderde verwijzing naar de schadestaat en de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
56. In het feit dat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren. Dat betekent dat toewijsbaar is de vordering van BrightContact tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan. BrightContact heeft de wettelijke handelsrente gevorderd over het terug te betalen bedrag, maar nu het gaat om door haar betaalde proceskosten, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:119b BW. Het hof zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen.
57. Het door BrightContact aangeboden bewijs met betrekking tot de verrichte werkzaamheden heeft het hof hiervoor al besproken bij nr. 38. Partijen hebben daarnaast aangeboden hun stellingen (nader) te bewijzen door het doen horen van getuigen. Die bewijsaanbiedingen hebben echter geen betrekking op concrete, zich voor bewijs lenende feiten en omstandigheden danwel op stellingen die, mits bewezen, kunnen leiden tot een ander oordeel. Ten aanzien van het aanbod van BrightContact om mr. [naam 3] als getuige te horen overweegt het hof nog dat dit een verkapt verzoek tot het horen van een (partij)deskundige betreft. Het hof heeft op dit punt een discretionaire bevoegdheid. Gelet op het feit dat BrightContact reeds een uitvoerig (partij)deskundigenbericht van mr. [naam 3] in het geding heeft gebracht en dit stuk bovendien de juridische beoordeling van de onderhavige zaak betreft, waarover het hof zich zelfstandig een oordeel dient te vormen, ziet het hof geen aanleiding om mr. [naam 3] te horen.